Interview en verslag: Janneke Smitskamp
Gepubliceerd op Geheugen van Zeist maart 2015
Naam: Anuscha Buiskool-Levi
Geboren: 1931 in Amsterdam
Na haar jeugd in Halfweg in 1949 verhuisd naar Zeist
In 1957 getrouwd; sinds 13 jaar weduwe
Kinderen: 2 dochters, 2 kleinkinderen
Opleiding: Kunstnijverheidsschool Amsterdam
Beroep: ontwerpster poppenkleding (van 1951 – 1965)
In haar gezellige vooroorlogse huis aan de Sanatoriumlaan maak ik kennis met Anuscha. Voordat we het interview beginnen word ik eerst meegetroond naar de zolder. Daar bevindt zich een grote verzameling van poppen, waaronder de overgebleven poppen uit de vroegere poppenfabriek ANJO. Later in het gesprek zal ik horen over schelm-ogen, oorlogskindjes, blossen en over de geschiedenis van de Beatrixpop.
Na een kopje thee begint Anuscha haar verhaal.
“Ik ben in Amsterdam geboren maar van m’n 4de tot mijn 19de jaar woonden we in Halfweg. Mijn ouders, An en Jo Levi begonnen daar in 1937 de poppenfabriek ANJO. Mijn vader was inkoper speelgoed bij V&D en de Bijenkorf en mijn moeder was daar eerste verkoopster. Zo hebben ze elkaar ontmoet. Na hun huwelijk begon mijn moeder poppenkleertjes te maken”.
“De verkoop van die poppenkleertjes liep zo goed dat er weldra twee naaisters in dienst genomen konden worden. Er werden naaimachines gekocht en mijn slaapkamer daar in Halfweg ging dienen als atelier. Dat was dus eigenlijk het prille begin van ANJO.
Omdat er steeds meer vraag naar poppen kwam, besloten mijn ouders om naast de kleertjes ook poppen te gaan maken. Daarvoor zochten zij een andere ruimte en die vonden ze: een leegstaande pastorie in Halfweg die werd verbouwd tot een ‘fabriek’. Boven het atelier en het kantoor en beneden de opslag en de verzending. Al snel groeide het aantal poppenmaaksters. Op een oude foto van een sinterklaasfeest zie je wel 20 meisjes. En daar was ik als kind vaak en speelde graag met de overgebleven lapjes stof.”
“De koppen kwamen, tot 1940 tenminste, uit Duitsland. Die waren al beschilderd en geblost. (blossen is het kleuren van de wangen). Achter in de hals stond het merk ‘ANJO’.Voor het lijfje en de armen en benen werden mallen gemaakt van tricot. Het lijfje werd gevuld met houtwol en de armen en benen met kapok. Vaak zat er in het lijfje een mammastem die je hoorde als je de pop achterover kantelde. En sommige poppen hadden slaapogen”.
Ik vraag Anuscha hoe groot bij benadering de productie was.
“ Weet je, het is een seizoensgebonden product. Door het jaar heen was het vrij rustig en was er in het bedrijf werk voor zo’n twintig mensen in vaste dienst. Maar in de maanden vóór sinterklaas werden er duizenden poppen naar de speelgoedwinkels verstuurd. De Anjopop was toen een bekend en gewild poppenmerk”.
“Ja , en toen kwam de oorlog. Mijn vader was joods en kreeg een oproep om ‘ontluisd’ te worden op Kattenburg. Dat leek hem niet zo’n goed idee. Maar thuisblijven was ook geen goede optie. Hij vertrok dus, onder een valse naam van een boer uit de polder. Na een zwerftocht langs allerlei adressen kwam hij in Warnsveld bij Zutphen terecht waar hij tijdens de laatste oorlogsjaren in het verzet heeft gezeten. Daar ben ik wel heel trots op.
Tijdens de oorlogsjaren hield mijn moeder de fabriek in Halfweg draaiende. Mijn vader had kennelijk wel het een en ander aan zien komen want hij had veel materiaal en stoffen vooruit ingekocht en opgeslagen. Zo kon de productie in de oorlog door blijven gaan. Daardoor ook hebben wij ook nooit honger gehad, want die katoentjes veranderden in pyjama’s voor boerendochters en dan kwam er weer een ½ varkentje door de achterdeur.
De import van de koppen uit Duitsland hield uiteraard op. Mijn moeder vond iemand in Amsterdam die gipsen koppen maakte. En een leraar van de Kunstnijverheidsopleiding die, omdat hij joods was, niet meer daar mocht lesgeven, beschilderde en bloste deze koppen. Maar die gipsen koppen waren lang zo mooi niet als de koppen die uit Duitsland kwamen. Die poppen, er staan er nog een paar op zolder, noemden we onze ‘oorlogskindjes”.
En dan wordt het 1945 en is de oorlog afgelopen. “Mijn vader en zijn jongste zuster hebben het overleefd. Maar in 1942 hadden we al bericht gekregen dat familie van ons uit Zeist, ‘verdwenen’ was. Als kind logeerde ik daar vaak, ik kwam er heel graag. Pas na de oorlog hoorden we via het Rode Kruis dat de hele familie, vader en moeder Bannet en hun vier kinderen Joop, John, Rosette en Nettie, uitgemoord was.
De zaken van ANJO liepen zo goed dat de pastorie in Halfweg te klein werd voor het poppenbedrijf. En ja, in Zeist stonden het huis van onze familie en een fabriek er vlakbij, leeg. Het lag dus voor de hand om daarheen te gaan verhuizen.
En zo kwam in 1949 ANJO in Zeist terecht. De villa van onze familie stond aan de Waterigeweg, het laatste huis voor de tennisbanen. Het staat er nog steeds. En het fabrieksgebouw was wat nu het huidige jeu de boules terrein ‘les Cailloux’ is”.
“Eerlijk gezegd voelde ik me niet erg thuis op de nieuwe plek. Dat had vooral te maken met de bijzondere herinneringen die ik daar had aan mijn familie die er opeens niet meer was. Nog steeds, als ik langs dat huis op de Waterigeweg rijd, komt dat verdriet weer boven. Toen, in 1949, kwam ik alleen de weekenden thuis omdat ik in Amsterdam nog bezig was met mijn opleiding aan de Kunstnijverheidsschool (nu Rietveldacademie). Na mijn opleiding in Amsterdam heb ik jaren in ANJO gewerkt als ontwerpster en cheffin atelier.
In 1959, 10 jaar nadat ANJO naar Zeist was gekomen, staakten An en Jo Levi (inmiddels niet zo jong meer), de poppenfabricage in Zeist. Ze verhuisden naar Bilthoven en zetten daar ANJO voort als poppenkledingatelier. Anuscha bleef ontwerpen. 2x per jaar werd een nieuwe collectie gemaakt, aangepast aan de laatste mode. Na nog eens 10 jaar, in 1969, werd het bedrijf verkocht en kwam er een definitief einde aan het poppenkledingatelier ANJO. En daarmee kwam ook een einde aan de ontwerpstersloopbaan van Anuscha die al in 1951 begonnen was.
Nog één bijzonder verhaaltje moet vermeld worden: de Beatrixpop. De geboorte van Beatrix in 1938 was voor ANJO aanleiding voor het maken van een unieke Beatrixpop. In 1939 werd naar voorbeeld van een foto van de 1-jarige Beatrix in Duitsland door een modelleur een kop gemaakt. Mevrouw Levi maakte daar een lijf voor. Maar vlak voordat de productie van de pop kon starten brak de oorlog uit. “Mijn Beatrix heeft dus nooit ‘zusjes’ gekregen.”
We moeten jammer genoeg ons gesprek beëindigen. Het verhaal van een Nederlandse poppenfabriek die 10 jaar een Zeister onderneming was en ook het verhaal van een kleurrijke en creatieve poppenkledingontwerpster: Anuscha Buiskool-Levi.