Terug naar overzichtTerug naar overzicht
Logchem van, boekhandel

Interview en verslag: Elian de Jonge
Gepubliceerd op Geheugen van Zeist februari 2015

Naam: Janna (roepnaam: Janny) van Logchem-Van Laar
Geboren: 1920, te Utrecht.
Was getrouwd met Derk Jan (roepnaam: Jan) van Logchem (1917 – 1990), geboren te Nijbroek, gemeente Voorst.

Mevrouw Van Logchem heeft een dochter, een schoonzoon en twee kleinzoons. Janny van Logchem en haar echtgenoot Jan hadden ruim dertig jaar hun leesbibliotheek en boekhandel op de Voorheuvel.

Van Logchem's leesbibliotheek & boekhandel

Ik spreek mevrouw Janny van Logchem in De Amandelhof in Zeist. Met haar echtgenoot Jan had zij ruim dertig jaar Van Logchem’s Leesbibliotheek & Boekhandel aan de Voorheuvel. Ze vertelt over hard werken in de winkel, over het huishouden dat erbij werd gedaan, korte vakanties en een gezellige Voorheuvel waar de omgang tussen de winkeliers wordt gekenmerkt door saamhorigheid. Goede relaties waren belangrijk, met zowel klanten, collega-winkeliers als leveranciers. In Van Logchem’s leesbibliotheek kwam Zeisternaren van alle gezindten, arm en rijk. In de winkel werd over veel gesproken, met sommige klanten ook over privézaken. Maar onderwerpen aangaande kerk en politiek werden gemeden. In haar verhaal is haar echtgenoot Jan het middelpunt. Want we hebben het over de winkel en de winkel, dat was vooral hij.

Mevrouw Van Logchem 2015
Derk Jan Van Logchem met vrouw Janny en dochter
Janny van Laar

Janny van Laar is in 1920 geboren in Utrecht: ‘Mijn ouders waren kerkelijk, mijn vader was ouderling. Ze waren sociaal voelend. Mijn vader was een boerenzoon uit Linschoten, die vond dat ieder mens recht had op goed te wonen en recht op goed werk. Daarvoor heeft hij ook geijverd. Hij was medewerker bij de faculteit diergeneeskunde van de Universiteit Utrecht, afdeling parasitaire en infectieziekten. Ik werd geboren in Utrecht, maar enkele maanden daarna verhuisden we naar De Bilt.’

Als kind was mevrouw Van Logchem enige tijd ziekelijk. Daarom bracht zij op doktersadvies ook tijd door aan zee, bij familie in Wassenaar. Ze kon goed leren, maar haar ziekte beperkte haar bewegingsvrijheid. Toen dat rond de puberteit gelukkig voorbij ging, besloot ze ten volle van het leven te gaan genieten en de verloren tijd in te halen. Ze ging in Utrecht naar de middelbare school. Ze was leidster bij de padvinderij. Om iets te kunnen doen voor het vervoer van gewonden volgde zij de EHBO-cursus van het Rode kruis. Daar raadde men haar aan de opleiding tot verpleegkundige op te nemen. Dat deed zij en als 19-jarige werd zij actief in de verpleging.

Jan van Logchem, in 1917 geboren in Nijbroek, was ook geen Zeistenaar van oorsprong. Zijn ouders verhuisden in 1927 van Nijbroek naar Zeist, naar een nieuw huis op de Constantijn Huijgenslaan. Na de Mulo koos Jan voor het boekenvak en deed daarvoor meerdere studies. Hij kreeg een betrekking bij de legendarische firma Kraal in Zeist en werkte aan de Slotlaan bij Het Rond, waar de heer Braamsma filiaalleider was. Toen die ziek werd, nam Jan hem waar. Maar liever wilde hij toch een eigen zaak.

Het begin

‘Ik werkte als verpleegkundige en was niet van plan om verliefd te worden. Maar dan gebeurt het toch. Ik ontmoette Jan bij familie, tijdens een verjaardagsfeest. Hij bracht me thuis, we ontmoetten elkaar nog eens en ik vond hem aardig. In 1942 zijn we verloofd, in februari 1946 getrouwd.’

‘De zaak is als volgt ontstaan. Na de oorlog was alles op. Niks was er. Toen kon mijn man via familie een leesbibliotheek kopen. Die was van een vereniging geweest, maar verwaarloosd. Dat was in juni 1945. We hebben besloten de stap te nemen. Jan vroeg de nodige vergunningen aan. Je moest minstens het Middenstandsdiploma hebben, terwijl na de oorlog de zogenoemde ‘politieke betrouwbaarheid’ erg belangrijk was. Mijn man bleek veel beter bekend te staan dan ik mij had gerealiseerd. Toen alles in orde was, kon mijn man via een bekende een pand huren op de Voorheuvel. De zaak werd in maart 1946 geopend, vlak na ons trouwen. Wij woonden boven de zaak. Daar hadden we onder meer een grote, gezellige woonkeuken. Achter was een plaats met bloemen in bakken. Heel gezellig. Als het druk was en ik moest bijspringen in de winkel, dan hoefde ik niet van ver te komen.’

De winkel en het assortiment

De firma werd gevestigd op Voorheuvel nummer 82, in een pand met een plat dak, schuin tegenover de huidige zaak van Kessler. Ernaast was toen de Zeister Vischhandel van Herboth. Op een foto uit 1950 is op de etalageruit te lezen: ‘van Logchem’s Leesbibliotheek. Maar, zo zegt mevrouw Van Logchem, de officiële naam was ‘Van Logchem’s leesbibliotheek en boekhandel’. Mevrouw Van Logchem vond huishouden niet vervelend, maar wilde het niet als hoofdbestaan. ‘Ik stelde mijn man voor een extra kracht voor de winkel aan te trekken. Dat was volgens hem financieel nog niet haalbaar. Maar mijn idee was dat ik dat zou zijn: ‘Ik wil graag met je samenwerken,’ zei ik. Zo kwam ik al snel in de zaak, maar het bleef zijn domein. Hij ging over de winkel en ik over het huishouden. Ze zeggen wel eens: de beste huwelijken zijn als je samenwerkt. Pas later hadden we personeel, een meisje in de winkel en in het huishouden.’

‘De bibliotheek zag er keurig uit. Mijn man had alle boeken gekaft met goudronéepapier, dat bruine kaftpapier. In de bibliotheek liepen de boeken van Kirst als een trein. We hadden net een oorlog gehad, maar daar vroegen veel mannen toch naar. Daarnaast verkochten wij boeken. Wij waren lid van de Bond van Boekhandelaren, waarmee erkende drukkerijen en uitgevers verbonden waren. Je was gehouden aan vastgestelde prijzen en je kreeg toegang tot een assortiment boeken. Verkopers kwamen bij ons in de zaak. Er waren ook beurzen, maar daarheen gaan was voor ons te omslachtig. Op een gegeven moment kwamen de bekende Prisma pockets, waar we hele series van hadden. Die waren een enorm succes. In de jaren vijftig kwam de trilogie van dokter J. van Arkel Zegwaard uit: de boeken Vrouwenarts, Vrouwenzaal, Een arts grijpt in. Daar hebben we er ook veel van verkocht. Voor wat eenvoudiger arbeidersvrouwen – die toen nog vaak dom werden gehouden – schreef hij namelijk heel duidelijk over vrouwenzaken. Je kunt je de noodzaak daarvan in deze tijd niet meer voorstellen, maar toen was het een uitkomst voor velen.’

‘Je moest kunnen adviseren, dus moest je weten welke boeken je in huis had en wat je kon aanbevelen. Als iemand om een reisverhaal vroeg, moest je niet met een liefdesroman komen aanzetten. We hadden verder alle tijdschriften die er waren. Naast boeken en tijdschriften deden de briefkaarten het erg goed.’ ‘We hadden een geweldig assortiment aan briefkaarten. We hadden goede relaties met de leveranciers daarvan, zoals de firma’s Polak en Spanjersberg. Op een gegeven moment moest een zoon van Spanjersberg zijn carrière starten. Op aanraden van zijn vader is hij toen tijdelijk bij ons in de winkel gekomen. Toen wij stopten in 1976 had meneer Spanjersberg het er nog over.’ ‘In het begin waren de kaarten vrij simpel: veel zwart-witte of in bruin gedrukte ansichtkaarten. In de jaren vijftig begon de emigratiegolf naar Canada, Amerika, Australië. Uit zulke landen kwamen prachtige wenskaarten die nieuw waren voor de mensen. Het publiek ging erom vragen en de eerste die daar op inspeelde was de firma Polak, de oude heer Polak en zijn dochter. Ook de heer Spanjersberg kwam ermee. Zo hadden we al snel een assortiment kaarten voor alle gelegenheden, van de wieg tot het graf. Later kwam ook de bekende firma Hallmark. Er kwamen eens wat heren van Hallmark die wisten hoeveel wij deden op kaartengebied. Zij stelden voor de winkel te verbouwen, waarna wij vervolgens de gemaakte onkosten moesten terugbetalen. Mijn man zei: ‘Nee. We hebben nu een eenvoudige winkel, maar die loopt prima.’ Hij voegde eraan toe: ‘Ik werk om te leven, maar ik leef niet om te werken.’ De heren snapten niet erg goed dat we niet op hun voorstel ingingen. Hun kaarten verkochten wij trouwens wel.’

‘De winkel ging steeds beter. Toen de televisie kwam, hadden we daar niet veel last van. Niet iedereen deed er meteen aan mee en de mensen wilden nog steeds graag lezen. De winkel liep zo goed dat we na tien jaar moesten uitbreiden. Toen de zaak eenmaal mooi was verbouwd, suggereerde een goede klant: ‘Nou moet ik zeker MENEER Van Logchem zeggen.’ Toen zei mijn man: ‘De zaak is verbouwd, maar ik niet, hoor.’

Vakantie

‘Wij gingen samen op vakantie. In de zomer deden we zaak één week dicht en ook nog wel eens veertien dagen. Of ik ging eerst een week met mijn dochter, Jan kwam er de volgende week bij en dan gingen we weer samen naar huis. Ons eigen land is prachtig en er is zo veel te zien. Mijn principe was: kijk eerst daar maar naar. We hadden sinds 1953 een tweedehands auto en daarmee gingen we graag naar Groet. Ik vond het heerlijk daar. We spraken daar af met een gezin dat we op dat vakantieadres hadden leren kennen. Omdat de moeder van dat gezin ziek was, namen wij hun kinderen op sleeptouw. Door de duinen naar de zee. Mijn dochter heeft nog steeds contact met een van die meisjes.’

Politiek en kerk: niet in de winkel

Er waren klanten van diverse pluimage: er was de moeder van een groot gezin – die net het geld bij elkaar kon krijgen voor een boek – en er was de dominee, de gepensioneerde arts, de fabrieksdirecteur. ‘Maar de mensen telden, niet hun portemonnee.’ ‘Er zaten ook excentrieke klanten tussen. Er was een directeur – die zijn vrouw ‘poes’ noemde – wiens gezin met stapels boeken op vakantie naar Zwitserland ging.’ ‘Er kwam regelmatig een nogal slonzig mannetje in de winkel dat zei: ‘Ik wil graag een boek naar het leven.’ Achter zijn hand fluisterde hij mijn man toe dat het boek wel ‘reaal’ moest wezen. Vooral realistisch dus. Met zo’n verzoek kon hij zo’n onwetende jonge vrouw als ik natuurlijk niet lastig vallen, dacht hij.’ ‘Er was een mevrouw die we Ena Sharples noemden; door een haarnetje deed ze denken aan dat karakter uit de televisie-serie Coronation Street. Haar man hield erg van vissen, maar die mocht hij niet mee naar huis nemen. Aan het einde van haar winkeldag kwam ze bij ons. Dan was ze moe en ging ze even zitten op zo’n krukje dat we in de zaak hadden. Van mij kreeg ze dan een kopje thee. Met mensen die in de winkel kwamen, ontwikkelde je zo een band. Je praatte vanzelf over privé-dingen.’

‘We kregen een moeder in de zaak met een zoontje dat graag wilde lezen. Een lief jong, maar volgens de moeder was hij een beetje achterlijk en vreselijk eigenwijs. Het kind leek mij intelligent, want hij bleef ook niet zitten. Hij kwam een keer om voor hemzelf en de rest van de familie boeken te halen. Ik vroeg of hij de boeken die zijn moeder meenam leuk vond. Hij vond ze kinderachtig en wilde graag wat anders lezen. Ik ging achter hem staan en vertelde een heel verhaal. Hij reageerde niet en deed nukkig. Ik heb de moeder op het hart gedrukt om het gehoor van haar kind apart te laten testen door dokter Lebret, de schoolarts. Dat moet je wat gemoedelijk brengen en zo’n mevrouw het gevoel geven dat zij het zelf heeft bedacht. Het kind bleek vocht achter de oren te hebben waardoor het slecht hoorde. Veel later, toen mijn man reeds overleden was, liep ik in winkelcentrum De Clomp. Ik zag deze moeder, die me aanschoot en zei: ‘Ik wilde u nog altijd danken.’ Jeroen was inmiddels afgestudeerd econoom met een prachtige topbaan.’

‘Ook kwam er eens een ‘achterlijk’ meisje in de winkel, dat al eens was blijven zitten. Zij bleek alleen boeken met grote letters te kunnen lezen. Ook haar heb ik naar dokter Lebret gekregen. Die stelde vast dat één oog bijna niet werkte en het andere oog daardoor overspannen was geworden. Ze kreeg een bril, fleurde helemaal op en bleek goed te kunnen leren. Zo had je leuk contact met de mensen, terwijl mijn beroep van verpleegster op de achtergrond bleef meespelen.’

‘In Griffenstein woonde een klant die ziek werd. Zijn vrouw kwam boeken voor hem halen. Wij kenden zijn voorkeuren. Op een gegeven moment stierf hij. Mensen uit zijn omgeving vertrouwden het echter niet. De recherche kwam bij ons op in de winkel. Mijn man handelde het af. ‘Weet u nog welke boeken die dame geleend heeft en kunt er een paar opzoeken?’ vroeg de rechercheur. ‘Jazeker,’ zei mijn man. Om welke boeken het ging, zagen wij zo in de administratie en mijn man gaf ze mee aan de politie. Met huidschilfers en haren die ze tussen de bladzijden vonden, stelde de recherche vast dat de man met arsenicum om het leven was gebracht. De vrouw had een vriend, dus haar man moest uit de weg worden geruimd. De uitvaartverzorger was de eerste die iets verdachts opmerkte. Dat bracht uiteindelijk alles aan het licht.

’ Klanten hadden ook hun eisen: ‘Toen Eefje na zes jaar naar elders ging, kregen we een andere hulp in de winkel. Er kwamen ineens twee dames op bezoek. ‘U wilt mij spreken? Komt u binnen,’ zei ik. Ze kregen een kopje koffie en staken van wal: ‘Het zit zo. U heeft nu een nieuw meisje in de zaak. Maar kunt u niet alstublieft weer terugkomen en neemt u dan een hulp in de huishouding? In de winkel is het helemaal niet gezellig met die meid.’ Die dames waren dus vaste klanten.’

‘Politiek en kerk, daar wilden we geen discussie over in de zaak. We waren Nederlands Hervormd, kerkelijk meelevend en we gingen zondags naar de kerk, meestal de Oude kerk. Als iemand dan vroeg: Op wie stem je dan? Dan zei mij man: ‘Nou, op de beste.’ ‘Wie is dan de beste?’ En daar kwam dan geen antwoord op.’

Het einde van de zaak

‘We hebben de zaak eenendertig jaar gehad, het jaar van voorbereidingen meegeteld. Mijn man wilde tot zijn 75ste doorgaan. Maar op enig moment werden mijn man ’s klachten door het longemfyseem te hevig om de winkel nog te kunnen aanhouden. Ook voor mij werd het te zwaar. Uiteindelijk gaat welzijn toch voor welvaart. Mijn man wilde de winkel niet aan een ander overdoen. Hij zei: ‘Zelf heb ik dat zoveel jaar goed gedaan en er van geleefd. Zet ik er iemand anders in, dan is het avonturen of die de zaak goed behandelt of niet.’ ‘Dus alles werd uitverkocht tegen kleine prijzen. Een vaste klant zei: ‘Ik heb altijd zo genoten van jullie bibliotheek. Boeken die overblijven, koop ik van je voor een gulden per stuk.’ Daar zat van alles tussen. Omdat we waren begonnen met die partij boeken van de leesvereniging, zaten er ook de klassieken bij die scholieren moesten lezen voor hun examen. De toonbank en de rest van het interieur, alles werd verkocht. En we hadden met de firma Spanjersberg altijd zulke goede zaken gedaan, dat die bereid was om de hele voorraad van hun kaarten zo van ons terug te nemen.’

‘Op de maandagmorgen dat de uitverkoop begon, ging Jan weg om een boodschap te doen. Om negen uur ging de zaak open en ik stond er ineens alleen voor. Want eigenlijk vond hij het vreselijk om alles zo te moeten verkopen. Hij was daar emotioneler in en ik wat zakelijker. Ik zei: aanpakken! Ik sta naast je. Toen de winkel klaar was, was dat voor hem ook wel een opluchting. Hij knapte op toen die druk wegviel.’ ‘Aanvankelijk was het: veel rusten en de frisse lucht in. We wandelden en fietsten vaak. We hadden de auto en konden overal heen. Bijvoorbeeld heerlijk fietsen in Drenthe. Jan kon niet naar echt warme stoffige landen. Ik ben vrijwilligerswerk gaan doen, mensen bezoeken en ik ben gaan kunstschilderen. Mijn man was geïnteresseerd in geschiedenis. Onze dochter was inmiddels getrouwd en we kregen kleinkinderen te logeren. Wij pasten op ze als hun ouders naar de wintersport gingen. Wij hebben zo nog veertien jaar samen gehad, totdat mijn man in 1990 overleed. Ik ben dankbaar dat hij nog zoveel van die leuke dingen heeft meegemaakt.’