Door R.P.M. Rhoen
Austerlitz is dan wel pas in 1804 na Christus ontstaan, maar heeft zijn ontstaan in wezen te danken aan het vinden van goed drinkwater toen de Franse generaal De Marmont met zijn troepen op de heide bij Zeist wilde gaan kamperen. Hij liet 30 waterputten slaan, die ruim voldoende water leverden voor zijn meer dan 20.000 man tellende leger. Toen op de plaats van het legerkamp een dorpsgemeenschap ontstond, had de watervoorziening plaats door middel van meerdere waterputten. De voornaamste put was de put op het Dorpsplein, waar zich een “put-organisatie” ontwikkelde. In de loop van de 20e eeuw kregen veel woningen een eigen pomp.
In 1940 werd Austerlitz aangesloten op het waterleidingnet. Hierdoor verdwenen de pompen uit de woningen en de publieke pompen werden niet meer gebruikt en raakten in verval. De vereniging “Austerlitz Belang” ontfermde zich over de pomp op het Dorpsplein en in juli 1969 werd de pomp gerestaureerd. Men wilde echter een nieuwe pomp en die werd in juli 1981 door alle wethouders van Zeist onthuld. Zoals uit het navolgende zal blijken, dateert de pomp op het Dorpsplein niet uit 1850, doch is daar pas in 1915 geplaatst.
Een aantal inwoners van Austerlitz, verzochten op 10 juni 1914 in een brief aan de gemeenteraad om op de put op het Marktplein, nu Dorpsplein, een pomp te plaatsen. Men klaagde over de verontreiniging van het water door vuil en insecten, die in de put voorkwamen. Naar aanleiding van eerdere klachten over vervuiling had men op advies van de gezondheidscommissie een deksel op de put gelegd, die na het putten van water teruggelegd moest worden. In de praktijk kwam daar niets van terecht. De kwaliteit van het water op zich was goed, zo was uit een laboratoriumonderzoek gebleken.
In de raadsvergadering van 1 juli werd niet duidelijk wie de eigenaar van de put was. Volgens de voorzitter, burgemeester mr. J.J. Clotterbrooke Patijn van Kloetinge, was mr. J.F. de Beaufort uit Zeist eigenaar. Het Austerlitzse raadslid D.J. van Nieuwenhuizen durfde dat te betwijfelen. In een brief van 15 oktober aan De Beaufort verzochten burgemeester en wethouders vergunning voor het aanbrengen van een pomp op de put in de grond waarvan hij eigenaar was. Men verzocht zijn toestemming dus niet expliciet als eigenaar van de put. Bij brief van 17 oktober werd deze toestemming verleend.
Schijnbaar was de in 1894 nog bestaande “put-organisatie” in vergetelheid geraakt. Deze organisatie hield in dat een aantal inwoners van Austerlitz gezamenlijk eigenaar was van de drinkwaterput op het Dorpsplein. Jaarlijks werd een van de eigenaren/gebruikers tot putbaas benoemd, die belast was met het toezicht en het onderhoud en de kosten omsloeg over de gebruikers. De kosten bedroegen 20, 25 of 30 cent per gezin per jaar.
In 1894 waren de navolgende personen eigenaar/gebruiker: G. Appeldoorn, J. Dijkhorst, G. van Empele, A. Hendriks, K. Kievid, W. Meijer, G. van Nieuwenhuizen, B. de Sain, J. de Saijn en J.H. van Soesbergen. Zij richtten zich op 16 juli van dat jaar tot de gemeenteraad met het verzoek het jaarlijks onderhoud door de gemeente te laten geschieden. Omdat het aantal deelhebbers aan de drinkwaterput in de loop der tijden was verminderd, waren de jaarlijkse kosten per gezin gestegen en de meeste van hen verkeerden in armoedige omstandigheden, zoals ze zelf schreven.
De gemeente liet een onderzoek instellen naar de toestand van de put. Architect Nijland raamde de kosten van het herstel op 250 gulden. De herstelwerkzaamheden hielden in dat het bestaande metselwerk, dat voor het grootste deel in slechte toestand verkeerde, gehandhaafd bleef. In de put zou een cementenring aangebracht worden, waarop een halfsteensmuurtje zou worden opgestrokken. Na deze restauratie zouden de jaarlijkse onderhoudskosten, eigenlijk alleen reparatiekosten van de ketting en de emmer, weer ten laste van de eigenaren/gebruikers komen. De raad ging ermee akkoord dat de put voor rekening van de gemeente grotendeels vernieuwd werd, alhoewel deze geen gemeente-eigendom was. De werkzaamheden werden opgedragen aan A. van Ginkel, metselaar, te Austerlitz.
In de raadsvergadering van 1 oktober 1914 wees het lid Van Nieuwenhuizenop de noodzakelijkheid om uit een oogpunt van gezondheidszorg in plaats van de put een pomp te slaan. Daarmee zou tevens de werkverschaffing gebaat zijn.
In de vergadering van 19 november ging de raad akkoord met het voorstel om op de drinkwaterput een pomp te plaatsen en verleende een krediet van 350 gulden. Het raadslid Van den Brink vond het bedrag aan de hoge kant, maar wethouder Guldensteeden Egeling verduidelijkte dat het om een bijzondere pomp ging daar het water
ongeveer 7 meter onder het maaiveld stond. De raad volgde het advies van de gemeentearchitect, die adviseerde om de pompinstallatie in de put aan te brengen. Hierdoor was het pompmechanisme beschermd tegen moedwillige beschadiging en tegen vorst. De pomp moest dan wel worden voorzien van een lange zuigerstang zodat uitsluitend het gangwerk bovengronds was. Hier omheen zou een houten kast worden geplaatst. Op 15 maart 1915 werd begonnen met het aanbrengen van de pomp. De werkzaamheden namen ongeveer 3 weken in beslag. L. Gadellaa uit Zeist was belast met de uitvoering.
Op 22 september 1921 schreef D.J. van Nieuwenhuizen een brief aan J. Meerdink, de gemeentearchitect, waarin hij meedeelde, dat de pomp in Austerlitz weer defect was. Blijkbaar was de waterstand laag en gingen alle mensen water halen bij Maijer en Soesbergen, die daar niet gelukkig mee waren. De oorzaak van het defect was een lek in de zuigbuis dat hersteld kon worden. Uit onderzoek bleek dat nog 0,75 meter water in de put stond.
Bij de behandeling van de begroting voor 1922 in de afdelingsvergaderingen in november 1921 vestigde een van de leden de aandacht op het feit dat Austerlitz niet aangesloten was op het waterleidingnet. Door de grote droogte gaven de meeste putten geen water meer en die nog water leverden, gaven meestal nog slecht water ook. Het lid vroeg om een onderzoek naar de watervoorziening in Austerlitz. Burgemeester en wethouders antwoordden de raad op 14 december dat de gemeentepomp nog steeds voldoende en deugdelijk water gaf. Burgemeester en wethouders zegden toe een onderzoek te doen instellen naar de mogelijkheid de watervoorziening te verbeteren.
De drinkwatervoorziening bleef problematisch en op 26 januari 1922 ondertekenden 54 gezinshoofden uit Austerlitz een brief die gericht was aan de gemeenteraad, waarin zij verzochten in deze situatie verbetering te brengen. In de brief wezen zij erop dat de meeste bewoners aangewezen waren op waterputten, die of op particulier terrein stonden of langs de openbare weg. Deze toestand was zeer onhygiënisch en gevaarlijk voor de volksgezondheid. Door de lage waterstand gaven deze putten onvoldoende en vuil water. In het dorp stond slechts één gemeentepomp en daarvan moesten ongeveer 40 gezinnen gebruik maken en ook deze pomp leverde onvoldoende water.
Een nieuw onderzoek begin februari wees uit dat de waterstand slechts 0,38 meter bedroeg. Daar de meeste particuliere putten droog stonden, en vervuild waren, werd van de gemeentepomp het uiterste gevergd. Burgemeester en wethouders stelden op 23 februari aan de raad voor een krediet te verlenen van fl. 1.400 gulden voor verbetering van de bestaande pomp en voor het maken van een nieuwe pomp.
Uit de nota van de gemeentearchitect van 21 februari is nog op te maken dat de nieuwe pomp aan de Gramserweg, toen nog Vinkenbuurt geheten, moest komen te staan. Volgens een daarbij gevoegd kaartje kwam de pomp op gemeentegrond te staan. Bij beide pompen moest men tot een diepte van 20 tot 30 meter boren alvorens men op een wel stootte.
Het raadslid Van Nieuwenhuizen vroeg of het niet mogelijk was Austerlitz aan te sluiten op het waterleidingnet of in Austerlitz een eigen waterleidingnet aan te leggen, een mogelijkheid die in 1939 nogmaals onderzocht is. Het college van burgemeester en wethouders antwoordde dat het technisch wel mogelijk zou zijn. De concessie van de Utrechtse Waterleiding Maatschappij liet dit echter niet toe. Men achtte het beter om dit probleem zo snel mogelijk op te lossen. Na deze toelichting werd het gevraagde krediet verleend.
Op 26 juli deelden burgemeester en wethouders aan de gemeenteraad mee dat het wenselijk was een derde pomp te plaatsen. Voor dit doel kon men een stukje grond van 40 m2, gelegen aan de Weideweg, aankopen van mr. J.F. de Beaufort. Het beschikbare krediet zou hiervoor met fl. 250 a fl. 300 gulden overschreden worden.
Het lid Van Nieuwenhuizen verzocht de pomp op het Dorpsplein, die toch het meest gebruikt werd, nog verder te laten uitdiepen. Deze pomp leverde nog steeds niet genoeg water. De raad verleende op 7 september een krediet van fl. 300 gulden voor het uitdiepen van de wel op het Dorpsplein ter verbetering van de pomp.
Nog in hetzelfde jaar werden de werkzaamheden uitgevoerd.
Op 19 maart 1939 brandde het café “De Hei” aan de Oude Postweg af door gemis aan bluswater. Het raadslid D.F. Brandwijk stelde hierover vragen aan het college van burgemeester en wethouders. Het college antwoordde dat het uit een oogpunt van brandbeveiliging, aansluiting op het waterleidingnet niet nodig achtte. Toch liet het college van burgemeester en wethouders nu weer de mogelijkheden van aansluiting onderzoeken. Op 22 november 1939 kwam men met een voorstel aan de raad. Als argumenten om nu in te stemmen met aansluiting werden aangevoerd de brand op 19 maart van dat jaar en dat, gezien de omstandigheden, mogelijke luchtaanvallen de kans op branden zouden vergroten. De raad stemde in zijn vergadering van 7 december in met het voorstel. Op 17 juli 1940 werd door de brandweer een demonstratie gegeven op het Dorpsplein in verband met de voltooiing van de aansluiting op het waterleidingnet.