Terug naar overzichtTerug naar overzicht
Roodenburg, oorlogskind 1940-1945

Door: Marja Vermeulen

Rob Roodenburg was bijna 4 jaar toen de oorlog begon. Zijn school werd door Duitsers in beslag genomen.

Paspoort

Naam: Rob Roodenburg
Geboortedatum: 20 september 1936
Getrouwd met : Iet Glashouwer
Kinderen: 2 dochters
Kleinkinderen: 2

Gezin

Mijn ouders zijn in de jaren twintig vanuit Benschop naar Zeist verhuisd. Mijn vader was beurtschipper. Door de komst van auto’s was er steeds minder werk. Mijn vader kon aan de slag bij een boerderijtje in het bos aan de Amersfoortseweg. Het boerderijtje lag vlak naast kwekerij Berg en Henegouwen. De kwekerij is er nog steeds en ligt achter de Mac Donalds aan de Amersfoortseweg. In het boerderijtje ben ik geboren. Er was geen elektra, geen waterleiding. Ik was de een na jongste in een gezin met 2 zussen en 4 broers. Later zijn wij verhuisd naar de Dijnselweg 84.

School ten tijde van oorlog

Toen de oorlog begon was ik bijna vier jaar. Ik ben niet naar de kleuterschool geweest, wel naar de lagere school. Eerst gingen we naar de School met de bijbel. Toen de school door de Duitsers in beslag werd genomen ging ik naar de Adriaanseschool aan de Jacob van Lenneplaan. Eind 1944 werd die school gebruikt voor de opvang van vluchtelingen. Toen konden wij 1 keer per week naar school op de Walkartweg.

Op school heb ik vaak op de gang gestaan. Kennelijk was ik brutaal en ondeugend. Je kon in die tijd ook nog een tik met een liniaal krijgen.

Wij mochten van het hoofd van de school, de heer van Hulzen, niet in het park komen. In het park stond een houten muziektent. Bij luchtalarm gingen mensen wel onder het podium zitten. Wij moesten onder schoolbanken kruipen. Soms mocht je water uit het kraantje in de gang drinken. Dat kraantje zit er nog steeds.

Wij gingen lopend naar school. Mijn ouders en mijn zus Marrie en broer Goof hadden wel een fiets. Die moesten ingeleverd worden. Aan het eind van de oorlog moest ook koper worden ingeleverd. Ook de klokken werden uit de kerken gehaald.

Eten in oorlogstijd

Ik heb geen honger gehad in de oorlog. We aten veel bieten, aardappelen en kool. Pudding was een delicatesse. Dat was er bijna nooit. We kregen een keer een sinaasappel op school. Er werd daarbij verteld, dat als je die die niet nodig had, je die maar naar Kamp Amersfoort naar de gevangenen moest brengen.

Wij liep als kind op klompen. Die waren gemaakt van peppelhout. Pas na de oorlog kregen wij schoenen. Wij droegen meestal een overall. Een keer in de week werd de was gedaan. We gingen ook in een keer in de week in de teil. De rest van de week werd je gewassen met een washand.

Luchtalarm en karweitjes

Als kind was de instructie, dat als je onderweg naar school liep of buiten was en het luchtalarm ging af, je bij het eerste het beste huis naar binnen moest gaan. Als dat gebeurde, probeerden wij bij bakker Do Schat binnen te komen. Dan kreeg je meestal wel wat. Sinterklaas werd heel sober gevierd. Als het er was kreeg je klein zakje drop. Speelgoed hadden we niet echt. Ik kan me wel herinneren, dat ik van mijn tante Bartje een keer een houten autootje heb gehad. We speelden buiten en moesten ook karweitjes doen.

Samen met mijn 8 jaar oudere zus Marrie bracht ik ook weleens de clandestiene krant “de Trouw” bij adressen in de buurt van het ziekenhuis aan de Prof. Lorentzlaan. De kranten kregen we van meneer van Hulzen. We stopten de krant onder onze truien. Met mijn oudere broer Goof ging ik soms mee kabels doorknippen. Dat was spannend. Er is wel eens op mijn broer geschoten. Dat liep gelukkig goed af.

Vader kort opgepakt

Ik weet ook nog, dat mijn vader was opgepakt en naar het Bisonveld was gebracht. Dat was voor de arbeidseinsatz. Mijn vader deed ook dingen voor het verzet. Daarvan kende hij meneer Vink. Meneer Vink was een Joodse man, hij had een vrijwaringsbewijs. Meneer Vink ging meneer Barlo van garage Barlo halen. Meneer Barlo heeft mij vader vrij kunnen krijgen met het verhaal dat hij niet gemist kon worden in de garage van Barlo. Die garage moest onderhoud doen aan Duitse wagens.

Bombardementen in omgeving

Er werd regelmatig gebombardeerd in de omgeving. Dat kwam vooral door vliegveld Soesterberg. Langs de Amersfoortseweg waren grote bomgaten. Bij luchtalarm zochten mensen daarin bescherming. Tijdens de hongerwinter liepen hele colonnes mensen over de Amersfoortseweg richting het noorden en oosten voor voedsel. De kou was erg in de winter. Er was 1 kacheltje in huis. Daar moesten we het mee doen. Ik zie de ijspegels nog voor me.

Bevrijding

Ik kan mij de bevrijding nog wel herinneren. Bakker van Ommeren en Do Schat bakten witbrood. Dat waren net gebakjes. Mensen, die ervan verdacht werden fout te zijn geweest werden opgepakt. Dat heb ik wel gezien. Toen de oorlog afgelopen was ben ik 1 jaar naar de Handelsdagschool op de prof. Lorentzlaan geweest. Daar ben ik afgestuurd, omdat ik elke dag te laat kwam. Ik was toen 14. Ik ging werken.

Werk na de oorlog

Bij een ongeval met een dorsmachine ben ik een nier kwijtgeraakt. Daarna kon ik bij Wees en Weiss terecht, maar dat was niks voor mij: binnen werken. Toen ben ik voor mezelf begonnen met de handel in bloemen. Dat heb ik tot 1957 gedaan. Dat was geen vetpot. Bloemen waren een luxeartikel. Dat verkocht niet heel goed. Daarna kwam in de margarinebranche terecht. Inmiddels had ik wel via de avondschool mijn handels- en zuiveldiploma gehaald. Het was vooral erg veel werken in die jaren.
In 1963 heb ik mijn vrouw Iet leren kennen. We zijn getrouwd en hebben samen twee dochters en twee kleinkinderen gekregen. Wij wonen nog steeds met heel plezier in Zeist.