Tijdvak 2: De Nassaus (1677-1745)
Welkom op de verdieping van de expositie Het Verhaal van Slot Zeist. De bouwheer van Slot Zeist moet erg rijk geweest zijn om de imposante aanleg van huis en tuinen te bekostigen en te onderhouden. Wat weten we eigenlijk over het vermogen van Willem Adriaan van Nassau-Odijk? Zijn kasboeken zijn niet bewaard.
Over het vermogen van Willem Adriaan van Nassau-Odijk (1632-1705) is niet veel bekend [1]. In de top 250 rijksten van de 17de eeuw wordt hij niet vanwege zijn kapitaal, maar vanwege zijn kleurrijke levensstijl en zijn schulden genoemd [2]. Zijn vader Lodewijk van Nassau (1602-1665) daarentegen staat op plaats 52 met een geschat vermogen van fl. 525.000,-. Zijn oudere broer Maurits Lodewijk wordt in 1674 voor fl. 278.500,- en zijn jongere broer Hendrik voor fl. 120.000,- aangeslagen, waarmee de eerste binnen de top 250 en de laatste erbuiten valt. Ter vergelijking, de familie van Oranje stond op 1 met fl. 25.000.000,-.
In het algemeen was in de 17de eeuw de buitenlandse handel de belangrijkste bron van inkomsten. Vader Lodewijk van Nassau verdiende zijn vermogen echter zowel als militair – hij bracht het tot luitenant-generaal van de Infanterie – als met bestuurlijke en diplomatieke ambten. Zijn zoon Willem Adriaan volgde in zijn voetsporen. Hij was vertrouweling van zijn achterneef Willem III, de stadhouder. Willem Adriaan, (Van) Odijk genoemd, verving Willem III in het ambt van Eerste Edele in Zeeland en was daardoor lid van de Staten van Zeeland en de Staten-Generaal. Ook maakte hij deel uit van verschillende gezantschappen. Hieraan heeft hij de typering als ‘Een vergeten diplomaat’ te danken [3].
Hoewel de werkzaamheden van Willem Adriaan enigszins bekend zijn, is over de hoogte van de inkomsten weinig te zeggen. Dankzij diplomatieke contacten van zijn vader ontving hij vanaf 1660 een jaargeld van fl. 14.000,- van koning Karel II van Engeland. Hoe lang dit jaargeld is uitgekeerd, is onbekend. Een andere bron van inkomsten is een jaarlijkse rente, die hem toekwam als kleinzoon van prins Maurits [4]. In het archief van de Zeeuwse Rekenkamer wordt de betaling van deze erfrente à fl. 1400,- tussen 1670 en 1693 vermeld [5]. Waarschijnlijk is de uitkering het gevolg van de ‘verdelinge van de groote Renten’, die plaats vond op 3 augustus 1665 tussen de kinderen van Lodewijk [6].
De Republiek was de hele 17de eeuw zowel in oorlog als in vredesonderhandelingen verwikkeld. Diplomaten en gezanten speelden bij onderhandelingen een belangrijke rol. Zij vertegenwoordigden de vorsten of de overheid (Staten-Generaal), die niet rechtstreeks met elkaar spraken. Willem Adriaan is als extraordinaris gezant [7] betrokken geweest bij verschillende gezantschappen in 1660-1662, 1672, 1674-1679 en 1689. In 1673-1674 was hij afgezant op de vredescongressen in Aken en Keulen. Tussen 1676 en 1679 leverde hij een bijdrage aan de onderhandelingen in het Vredescongres in Nijmegen [8 en 9].
De vraag is wat Willem Adriaan, behalve aanzien, verdiend heeft met zijn missies. Het is bekend dat gezanten een inkomen, gebaseerd op daggelden, ontvingen. De beloning kon hoog uitvallen, maar gezanten konden er niet van rondkomen, omdat zij ook veel kosten moesten maken om goed voor de dag te komen. Daarnaast maakten zij onkosten voor hun gevolg [10]. Een gezantschap wordt derhalve als erebaantje en een opstapje naar een politieke functie beschouwd. Voor Willem Adriaan zal dit aanvankelijk hebben meegespeeld. Overigens had hij volgens zijn tijdgenoten talent voor onderhandelen [11].
Vanaf 1668 ontpopte Willem Adriaan zich als trouwe vertegenwoordiger van de stadhouder in Zeeland (Eerste Edele). Deze positie stelde hem in staat om geld te verdienen met de handel in ambten. Voor een goed ambt, zoals het secretariaat van Vlissingen of Veere, liet hij zich fl. 12.000,- betalen [12]. Hoeveel hij aan deze ‘handel’ heeft verdiend, is niet bekend.
Zolang stadhouder Willem III hem de hand boven het hoofd hield, had hij weinig te vrezen. Maar na diens dood in 1702 zetten de Zeeuwen met succes een afzettingsprocedure in gang. In pamfletten werd de handelwijze van Willem Adriaan publiekelijk aan de kaak gesteld. In Middelburg en Den Haag was Willems rol daarna snel uitgespeeld.
Door zijn huwelijk in 1664 met Elisabeth van der Nisse (1639-1698), een rijke burgemeestersdochter uit Goes, was hij al een bekende in Zeeland. Zij was Vrouwe van Heinkenszand, Ovezande en Driewegen en op jonge leeftijd enig erfgenaam van mr. Cornelis Davidsz. van der Nisse (1603-1658) en Elisabeth Simonsdr. van Alteren (1603-1639). Naast aanzienlijk grondbezit kwam Slot Barbestein in Heinkenszand in hun eigendom.
In 1670 schonk Willem III aan Willem Adriaan de heerlijkheid en het verdronken land van Kortgene op Noord-Beveland. Het land (de Stadspolder) liet hij vanaf 1681 bedijken. Het was een investering, die pas op langere termijn inkomsten genereerde. De grotendeels door overstromingen verwoeste kerk werd in 1686 herbouwd. Ter herinnering hieraan zijn de wapens van Willem Adriaan en Elisabeth in de oostgevel van de kerk opgenomen.
Willem Adriaan van Nassau-Odijk was 54 jaar toen Slot Zeist in 1686 voltooid werd. Het is gebouwd als buitenplaats. Hij woonde met zijn gezin in een groot huis aan het Plein/hoek Lange Vijverberg – naast het Mauritshuis – in Den Haag. Het pand, dat hij rond 1664 kocht, dateerde uit ca. 1630. In 1674 werd het op een waarde van fl. 20.000,- getaxeerd. Het pand is in de 19de eeuw gesloopt om plaats te maken voor Sociëteit De Witte (Plein 24).
In Zeeland behoorde het slot Barbestein (of Barbistein) in Heinkenszand tot de bezittingen van Elisabeth van der Nisse en Willem Adriaan van Nassau-Odijk. Een prent met opschrift: ’t Slot van zyn Exelt. Odyck tot Heynkensant laat een omgracht kasteel zien. Na zijn dood verkochten de zonen dit huis. Ter plaatse is in de 19de eeuw een R.K.-kerk gebouwd. Alleen de Nassau Odijkstraat in Heinkenszand herinnert nog aan de vroegere eigenaren.
Op een buitenplaats beschikte de eigenaar niet alleen over een siertuin, maar ook over een nutstuin. De laatste was een onontbeerlijk onderdeel vanwege de opbrengsten uit moestuinen, fruitboomgaarden en bossen. Zonder voedsel en brandstof kon de buitenplaats niet functioneren. De eigenaar moest immers vele monden voeden; zijn familie en zijn gasten, zijn hovelingen en zijn personeel. En de haard moest branden. Daarnaast zorgden kweekvijvers voor vis en de fazanterie voor gevogelte op tafel, alles bereid door de koks in de eigen keuken van het huis en aangeleverd door de hovenier en zijn tuinlieden [13].
Op de vogelvluchten van Slot Zeist uit 1700 zijn de tuinen goed zichtbaar. De nutstuinen liggen aan de voor- en achterzijde. De legenda geeft informatie over de invulling van de nutstuinen. Linksvoor ligt de ‘voor tuyn met de Arbernyns’. We zien hier leifruit en zogenaamde arbres nains, dwergfruitboompjes of naantjes. Rechtsvoor staan rond een vijver oranjeboompjes en rondom achter hoge hagen eveneens naantjes in regelmatig plantverband en leifruit. Hier zijn sier en nut kunstig gecombineerd. Links van het complex liggen bij de stallen en koetshuizen de ‘Faisantery of Voliere’. Erachter is een uitgestrekt complex, dat aangeduid wordt met ‘Nieuwe Moestuyn en Boomgaarde’.
Buiten de omgrachting aan de achterzijde liggen uitgestrekte tuinen en sterrenbossen. Als invulling van de tuinen worden ‘Bogarden en Meloen tuynen’ genoemd. Met de eigen kweek van meloenen sloot Willem Adriaan aan bij het gebruik in hofkringen om deze cadeau te doen. Het duidde op overvloed, het bezit van broeibakken – hoewel deze hier niet zijn afgebeeld – en een bekwame hovenier. Het is niet uitgesloten dat de oogst uit Zeist ook in Den Haag op tafel kwam.
Heeft Willem Adriaan uit economische motieven tussen 1671 en 1675 voor prinses douairière en ‘oudtante’ Amalia van Solms de directie gevoerd over de tuinen en boomgaarden van Huis ter Nieuburg [14]? In de beschikking is opgenomen dat hij de lusten en lasten van huis en tuin heeft, waarbij de ‘Thuynen, Boomgaerden, Plantagien’ met hun opbrengsten expliciet genoemd worden. Willem Adriaan heeft op Huis ter Nieuburg niet alleen ervaring kunnen opdoen met het beheren van een buitenplaats, maar ongetwijfeld ook verdiend aan de opbrengsten. En aan tafel in Den Haag is er vast gesmuld van de oogst uit deze tuinen.
Op zoek naar het vermogen van Willem Adriaan van Nassau-Odijk bleek een uniek object van onschatbare waarde overgeleverd te zijn. Het gaat om een zilveren schaal, een zogenaamde luiermand [15]. De schaal draagt het monogram van Willem Adriaan van Nassau-Odijk (WAVN) en het wapen van Elisabeth van der Nisse. Het betreft Haags zilver uit 1667 van de hand van de zilversmid Adriaen van Hoecke. Een luiermand is een doopgeschenk met een pronkfunctie in de kraamkamer, waar zij werd gevuld met onderdelen van de babyuitzet of de doopkleding. Waarschijnlijk is de mand vervaardigd ter gelegenheid van de geboorte van Cornelis (1667), de tweede zoon, die evenals de eerste zoon Lodewijk (1664) jong is overleden [16].
Of het 30-jarig huwelijk van Willem-Adriaan en Elisabeth de aanleiding was voor de schenking van twee grote zilveren avondmaalsbekers aan de kerk in Zeist in 1694, is niet bekend. Zeker is dat het een kostbaar cadeau is geweest.
De financiële situatie van kleinzoon Willem Adriaan II (1704-1759) is aanvankelijk niet rooskleurig. Hij zit opgescheept met de schulden van zijn grootvader. Gekweld door geldzorgen verkoopt hij in 1734 eerst enkele huizen in Den Haag. In 1745 bedragen zijn schulden fl. 77.200,-. Door de verkoop van Slot Zeist en Blikkenburg in Zeist voor respectievelijk fl. 157.000,- en fl. 10.000,- komt hij er weer bovenop. Zijn titel heer van Driebergen en Zeist is hij dan kwijt. Maar als vrijheer van Bergen (titel geërfd van zijn moeder) laat hij in 1759 een vermogen van fl. 500.000,- na [17].
Afbeelding Zilveren luiermand: Hollands (Den Haag), 1666-67, Plaats: Den Haag, Nederland, Maker: Adriaen van Hoecke (1659-1716), Zilver, L x B x H: 72 x 42,1 x 12,8 cm, Museum of Fine Arts, Boston, John H. en Ernestine A. Payne Fund, 1982.617
Tijdvak 2 is geschreven door: Karen Veenland -Heineman