Door: Marja Vermeulen
Wil van Vark-Steenbergen was 4 jaar oud toen de Tweede Wereldoorlog begon. ‘Wij hadden als kind geen idee, wat er nu precies gebeurde’.
Naam: Wil van Vark – Steenbergen
Geboortedatum: 25 november 1935
Adres: we woonden aan Tussen de Dennen 9 in het Kerckebosch. Het huis staat er nog.
Gezin: ik heb 5 zussen en 1 broer. Ik ben de derde in het gezin.
School: de meisjesschool van de Evangelische Broedergemeente. We liepen vanaf ons huis vlak bij de Oranje Nassaulaan naar het Broederplein heen en terug. Vier keer per dag!
Favoriete tijdverdrijf: buiten spelen in het bos. We maakten dan paddenstoelentafeltjes of zochten dennenappels waar weer wat van geknutseld werd.
Van het begin van de oorlog weet ik mij niet zoveel te herinneren, ik was toen 4,5 jaar. Aan het begin van de oorlog had ik twee zussen en een broertje. In 1942 kreeg mijn moeder een tweeling, ook twee meisjes. Mijn vader had een drukkerij aan de Slotlaan: drukkerij Steenbergen. De zaak werd volgens mij vrij snel na het begin van de oorlog gesloten. Mijn vader wilde niet voor de Duitsers drukwerk verzorgen. Hoe mijn vader daarna aan inkomsten kwam weet ik niet. Er werkten veel mensen niet. Ik zat op de meisjesschool van de Broedergemeente.Op een gegeven moment gingen we niet meer naar school. Het gebouw werd gevorderd. Alle mooie gebouwen werden door de Duitsers in gebruik genomen.
Wat ik me wel heel goed kan herinneren is dat we thuis echt honger hebben gehad. Soms ging mijn vader op zijn fiets richting Kampen om eten te bemachtigen bij vissers en boeren. Hij was niet de enige. De Amersfoortseweg, de verbindingsweg tussen het noorden van Nederland en het zuiden zag zwart van de mensen met dezelfde gedachte. Als je al geluk had wat te bemachtigen,
dan moest je nog opletten, dat het niet van het karretje, dat achter de fiets hing werd weggepakt. Mijn moeder kookte tulpenbollen en suikerbieten. Dat was echt niet lekker. Maar je was blij, als je wat in je maag had.
Bij ons in de laan stond een groot huis naast het laantje van Verwei. Daar waren Duitse soldaten ingekwartierd. Achter het huis stond een schuur, waar voedsel was opgeslagen. Als mijn vriendinnetje Sigrid en ik zagen, dat er voedsel was bezorgd, dan slopen wij de tuin in en namen vlees weg uit de schuur. We waren niet echt bang om wat weg te pakken. We hadden honger! Pas later besefte ik, dat dat stelen was.
Wij hadden niet veel speelgoed, dus we speelden veel buiten in het bos. Daar zochten we dennenappels. Die werden ook gebruikt om de kachel mee aan te steken. In de winter zaten we met elkaar in de kamer waar de kachel gestookt werd. Wij mochten wel takken uit het bos halen van mijn vader, maar we hakten geen bomen om. Andere mensen deden dat wel. Daar kon mijn vader erg boos om worden. Mijn opa en oma aan de Wilhelminalaan hadden een step op luchtbanden. Daar mochten we een rondje op rijden als we op bezoek waren. Er was geen sprake van, dat we de step mee naar huis zouden nemen. Toen we niet meer naar school konden lazen we thuis veel boeken.
De ouders van Sigrid verborgen Joodse onderduikers. Als er een razzia was, dan verstopten ze zich onder de vloer. Via het verzet kregen zij extra voedselbonnen. Wij gingen met de bonnen eten halen bij de voedseluitdeling bij de Oosterkerk. Omdat we natuurlijk meer bonnen hadden dan eigenlijk nodig was ging eerst Sigrid, dan ik, dan mijn zus en soms een van ons nog een keer met een muts op.
Die Joodse mensen hebben tot het eind van de oorlog ondergedoken gezeten. Vele jaren na de oorlog bleek, dat het de ouders van Jack van Gelder, de presentator van sportprogramma’s, waren die bij de ouders van Sigrid ondergedoken hadden gezeten. Wij hadden als kind geen idee, wat er nu precies gebeurde. Er werd zo min mogelijk over gesproken. Wel kregen we met de paplepel ingegoten met wie we wel of niet mochten praten. Bij ons in de laan woonde bijvoorbeeld ook een NSB gezin. Met die kinderen mochten wij niet spelen en ook niet praten. Want die mensen stonden aan de verkeerde kant.
Op een gegeven moment waren er steeds vaker razzia’s. Mannen werden dan uit hun huis gehaald om te werken. Mijn vader verstopte zich op de zolder als er een razzia was, net zolang tot de razzia afgelopen was. Verschrikkelijk om in zo’n kleine ruimte verstopt te zitten.
In de gang van ons huis stond een fiets. Tijdens een razzia zei een soldaat tegen mijn moeder dat de fiets naar buiten moest en dat de fiets in beslag genomen werd. Mijn moeder protesteerde en zei dat de fiets van ons was. De soldaat zette een geweer tegen mijn moeder haar hoofd. Ik weet niet meer wat er toen door mij heen ging maar vergeten doe ik het nooit meer. Het staat in mijn geheugen gegrift.
Ik kan me wel de tanks en de jeeps in de Dorpsstraat herinneren. Verder weet ik er niet meer zoveel van. Wel weet ik, dat toen we weer naar school mochten, niemand meer wist in welke klas je thuis hoorde. Je werd gewoon maar ergens bij gezet. Het duurde zeker we tot 1955, voordat het leven weer normaal was. Mijn vader heeft van de oorlog van de spanning en stressen een tic overgehouden. Hij schudde continu met zijn hoofd, zelfs in zijn bed. Het was al met al geen gemakkelijke tijd.
Door: Sam, Jesper, Milou en Esmée
Oorlog heeft veel invloed op je leven. Alles wordt anders.
Hoe zag uw schooldag eruit?
In het begin veranderde er niet zo veel en ging ik gewoon naar school. Ik zat op de meisjesschool van de broedergemeente. Daar liep ik samen met mijn beste vriendin Sigrid naar toe. Alle leerkrachten waren daar vrouw.
Later werd het anders, het luchtalarm ging steeds vaker af en dan moesten we schuilen. Dat betekende dat we thuis bleven of als we al op school waren, dat we met z’n allen in een grote zaal gingen zitten. Aan het eind van de oorlog ging ik helemaal niet meer naar school. Ik heb een heel schooljaar gemist. Er zaten geen joodse kinderen bij ons op school.
Wat was het ergste van de oorlog?
Ik had het niet heel slecht maar we hadden echt niet veel eten. Wij kregen eten van de Oosterkerk. Mijn oudere zus niet die was al te oud of zo. Een keer heb ik geprobeerd om brood in mijn zak te stoppen, omdat ik het zo sneu vond voor mijn moeder. Want zij had ook heel erg honger. Maar ze hadden me gezien en toen moest ik het brood daar opeten.
We vierden onze verjaardagen niet, maar mijn moeder vroeg wel wat we dan wilden eten. En ik wilde altijd bietjes!
Wat deed u toen Nederland bevrijd werd?
Op de dorpstraat reden de Canadezen met hun auto’s en daar gingen we naar zwaaien.