Door: Frits Stuurman
Henk Eijsenga was bijna 10 jaar oud toen de Tweede Wereldoorlog begon. ‘Mijn ouderlijk huis was een plek van betekenis in de oorlog’.
Naam: Henk Eijsenga
Geboortedatum: 5 mei 1930
Adres: we woonden gedurende de gehele oorlog aan de Jacob van Lenneplaan 20. Het huis staat er nog.
Gezin: vader, moeder, 3 jongens (Henk was het jongste kind) en 6 meisjes (één zusje overleed tijdens de oorlog aan difterie). Vader werkte bij de politie van Zeist en verschafte het verzet veel informatie, moeder was fel en actief in het verzet.
School: ik ging naar de Egelinglaanschool. In 1940 zat ik in de derde klas (hij was een late leerling, want het schooljaar liep toen van april tot april).
Favoriete tijdverdrijf: rolschaatsen en de toen bekende kinderspelletjes als knikkeren, hoepelen enzovoort.
Ik heb 2 bijzondere ervaringen waaraan ik direct moet denken wanneer het over de oorlogsjaren gaat. We waren op vakantie in Katwijk aan zee. Het gonsde van de geruchten en de spanning hing in de lucht. Er zou oorlog komen! Toen de mobilisatie daadwerkelijk werd ingezet was het eerste dat ik van mijn moeder moest doen in de rij gaan staan bij de kruidenier om te hamsteren. Mijn moeder wist heel goed dat er, net als in 1914-1918, hongersnood kon komen of in ieder geval een schaarste aan heel veel artikelen. Ze wist precies welke artikelen schaars zouden worden, dus moesten we kopen: thee, koffie, rijst en ik meen ook suiker. Ik vergeet het nooit, want ik stond in een lange rij en hoorde de gesprekken van de volwassenen. Die waren allemaal even ernstig. De mensen waren somber en als kind proefde je dat.
Een gebeurtenis die ook een enorme impact op mij heeft gehad vond thuis plaats. Wij wisten dat in Zeist de Gestapo actief was. En we wisten ook met welke auto ze reden. Op een gegeven moment stopte die auto voor ons huis, en twee Gestapo-agenten in lange zwarte jassen en met zwarte hoeden stapten uit. Die kleding was voor mij als 14-jarige jongen al een bedreiging op zich. Mijn zus zei: “Oh ze komen voor Caspard Dittmar (red. de overbuurman), ik ga hem waarschuwen”. Zij liep weg en deed vier of vijf stappen en verstijfde. Ze was als het ware verlamd van schrik. Ik riep uit: “Dan ga ik”. Ik gooide mijn klompen uit, sprong over het hek, kwam bij de familie waar de Gestapo inderdaad was en zou ze gaan waarschuwen toen er ineens een Gestapo-agent voor mij. In zo’n zwarte jas, met zo’n zwarte hoed en met een revolver in zijn hand. Ik schrok zo erg, dat ik een natte broek had. Hij zou ongetwijfeld op mij geschoten hebben, maar op hetzelfde moment sprong één van de onderduikers uit het raam boven, en dat hoorde de man en toen schoot hij niet op mij, maar op de onderduiker. Ik ben snel weggevlucht met, wat ik al zei, een natte broek. Deze ervaring heeft een enorme impact op mij gehad en ongetwijfeld zal ik vannacht er weer over dromen. En voor mannen met hoed en zwartleren jas loop ik sindsdien graag een straatje om.
Mijn ouderlijk huis was een plek van betekenis in de oorlog. Van daar uit heb ik de bombardementen op Soesterberg kunnen volgen. Ik klom op de dakkapel om het maar goed te kunnen zien. Dat vond mijn moeder niet zo’n goed idee. Maar ik was een ondeugende jongen en luisterde niet. De meeste bombardementen waren in 1943-1944. Die vliegtuigen vlogen boven ons huis al vrij laag. Ik zag letterlijk de luiken open gaan en de bommen uit de vliegtuigen vallen.
Ik heb zelfs gezien dat een Engels vliegtuig, dat door een Duits jachttoestel was geraakt en in brand vloog tijdens het neerstorten nog kans zag het Duitse toestel neer te schieten. De twee bemanningsleden, die zijn omgekomen, liggen in Zeist begraven.
Ons huis staat er nog. We hadden daar ook een geheime Oranjeclub, het hoofdkwartier was bij ons thuis. We vergaderden in een prieeltje in de achtertuin. Rondom het ouderlijk huis maakte je veel mee en er kwamen veel mensen. Op een gegeven moment zelfs evacués uit Arnhem.
Mijn moeder was fel in haar verzet en daardoor onvoorzichtig, mijn vader was bedachtzamer. Die maande mijn moeder vaak: “Jò, kijk uit, we hebben een gezin, denk aan je kinderen en waak dat je niet op een gegeven moment wordt gearresteerd”. Wij hebben dat best wel gemerkt, want we hadden een gezin dat heel open was en waar je alles gewoon kon bespreken.
Ik heb met vriendjes veel kattenkwaad uitgehaald. We speelden graag in het Sanatoriumbos. Daar speelden we oorlogje en dat ging er soms heftig aan toe, we gebruikten bijvoorbeeld een kattenpult om elkaar te beschieten.
De Jeugdstorm (een organisatie van de NSB voor de jeugd) vergaderde altijd op de Berkenlaan in Zeist. Daar gingen wij dan als jongens heen en dan, ja het klinkt niet zo fraai, gingen we ze echt uitjouwen en pesten net zo lang tot ze ons achternakwamen. Ik bleef dan zo lang mogelijk staan en dan moest je keihard lopen, reuze spannend was dat. Een keer werd een vriendje van mij gepakt door jongens van de Jeugdstorm. Hij kreeg een flink pak slaag en werd toen weggestuurd.
Ik kan me ook nog goed herinneren dat de Duitsers in het begin van de oorlog zoeklichten plaatsten op de Bergweg, bij het waterwinningsgebied en
als kind ging ik kijken. Op een gegeven moment kwam ik te dicht bij de Duitsers en kreeg ik een flinke trap tegen mijn achterste van een Duitser die me “Schweinhund” noemde.
Wat veel indruk om mij heeft gemaakt was een voorval bij de Krakeling. Daar reden Duitse officieren op een paard. Een officier viel van zijn paard, en wat eigenlijk bijna nooit gebeurt, het paard trapte op de borst van de Duitser. De man stierf terplekke. De reacties van omstanders waren niet mals, “zo dat scheelt weer een kogel, gelukkig weer een mof dood”. Als kind blijft je dat bij.
En een collega van mijn vader is een echte Jodenvervolger geworden. Na de oorlog is hij veroordeeld en gefusilleerd. Ik heb later moeten afleren om haatgevoelens tegen Duitsers en die NSB–Nederlanders en hun kinderen te hebben, want die kinderen konden er ook niets aan doen en niet alle Duitsers waren fout.
In de laatste maanden van de oorlog bracht ik een krantje rond: “Het Strijdtoneel”. En al was ik echt geen held toch vond ik dat eigenlijk best spannend. In het krantje stond dan het laatste nieuws, want niet iedereen had een radio, die radio’s hadden ze in moeten leveren. Wij hadden onze radio niet ingeleverd. Wij hadden een oud toestel, dat hebben we toen geruild met de schoonmoeder van mijn broer, die had een nieuw toestel en die wilde perse haar toestel inleveren. Wij zeiden haar “als je perse je toestel wilt inleveren, lever dan ons oude toestel in, dan maken wij gebruik van jouw nieuwe toestel. De radio’s waren niet geregistreerd. Trouwens een radio was in die tijd een luxe en velen hadden zo’n apparaat niet in huis. Omdat het bezit van een toestel strafbaar was en regelmatig huiszoeking werd gedaan, moest de radio wel verstopt worden en mocht zeker niet vanaf buiten te zien zijn.
Ik kende genoeg mensen die onderduikers hadden. Joodse landgenoten werden vervolgd en mijn meester van de vierde klas die Jood was, verdween op een gegeven moment geruisloos. Die Jodenvervolging is heel lang onbekend gebleven. Je wist wel dat het gevaarlijk was, dat ze vervolgd werden en dat ze niet meer terug kwamen, maar wat er precies met ze gebeurde, dat is eigenlijk pas duidelijk geworden na de oorlog. Vlak bij ons woonde een Joods echtpaar en dan zie ik fotografisch die kinderen, een meisje met prachtige krullen, een jongen van 12 jaar met de krullen van de wet (orthodoxe Joden) en die waren op een gegeven moment ook verdwenen. Dat gaf wel angst en verdriet, zo van waarom zij wel en ik niet? Maar als kind kan je dat nog niet beredeneren.
Geuren die is associeer met de oorlog zijn de geur van vliegtuigen die in Zeist waren neergestort (o.a op de Kroostweg) en waar we naar gingen kijken. Dat is de geur van brand, dat snuif je als het ware op.
En de geur van brood. Dat heeft eigenlijk niet eens zo zeer met de oorlog te maken als wel met mijn vriendje, wiens vader een bakkersbedrijf had en de geur van brood was inherent aan mijn kinderjaren.
Qua geluiden en beelden zijn het vooral de bombardementen. Wanneer het onweert denk ik nog altijd aan die bombardementen. Het schieten op vliegtuigen door de Duitsers kan ik evenmin vergeten; beelden komen naar boven, zoals toen op een keer een vliegtuig door de zoeklichten werd gevonden en gevangen in het licht door het afweergeschut, werd geraakt. De duisternis en het feit dat hoog boven je een strijd werd gevoerd op leven en dood, gaf je intens verdrietige gevoelens. Gevoelens die altijd weer worden gevoeld, wanneer ik over dergelijke voorvallen spreek.
Je zag natuurlijk als kind veel haat en nijd, maar je zag ook veel verbroedering. Ja, verbroedering dat is het juiste woord. Kerkmuren vielen weg. Kerkmuren, dat vond ik als kind wel heel moeilijk. Ik had een Gereformeerd vriendje, ik mocht wel met hem mee naar de kerk, maar hij niet met mij. Dat begreep ik niet, gelukkig maar.
Het meeste impact op mijn geloofsleven heeft het sterven van mijn zusje van 18 jaar gehad (difterie). Het was een vrolijke meid, levenslustig, ik speelde altijd met haar, kibbelde met haar en zong veel met haar. Ik heb haar sterven van dichtbij gezien. Ik sliep op zolder en zij lag in de kamer beneden, en ik kon haar zien liggen en lijden. Maar ik kon ook zien, hoe mijn moeder met haar bad. Psalm 42: Ze verlangde zo naar de Here Jezus. Ik zag ook mijn vader die met haar bad, uit de Bijbel las uit Jesaja over “moe en mat worden, maar de Here kracht geeft.”. En mijn zus was zo moe en zo mat. Ik hoor nog haar getuigenis. Ze vroeg vrijdags voor ze ging sterven “Komen jullie afscheid van me nemen”. En wij huilden en ze zei jullie moeten niet huilen want ik ga ’
naar de Here Jezus. Ze had het benauwd want de ziekte was bij haar op het hart geslagen, dat ze hijgend zei” De Heer is Goed, heel Goed.” Het geloofsleven van mijn ouders en hun getuigenis van Gods trouw, ondanks hun groot verdriet, was indrukwekkend. Toen zag ik mijn vader voor het eerst huilen, nou en zeker in die tijd, huilde een man niet, dat was uitgesloten. Toen ik mijn vader zag huilen en toch zag getuigen, had dat een enorme impact op mijn persoonlijke geloofsleven. De brief van mijn vader, waarin hij getuigt “De Heer heeft genomen, de naam des Heren zij geprezen” bewaar ik zorgvuldig. Terwijl ik de tranen in zijn ogen zag, dan zijn die woorden geen holle woorden, maar dat is echt geloof. Mijn moeder die heeft het erg moeilijk daar mee gehad en ging aanvankelijk iedere dag naar het kerkhof. Tot ze op een dag eerder thuiskwam en ik zei, “moeder ben je nu al thuis”. Ja jongen zei ze, ik fietste op de Dalweg, en hoorde een stem die zei:”wat zoekt ge de levende bij de doden”, en ik dacht ja. Sjoerdje lééft en sindsdien is ze weinig meer naar het kerkhof gegaan. Die uitspraak van mijn moeder heeft eveneens enorme impact op mijn geloofsleven gehad.
Je leerde de mensen wel kennen en respecteren. En je wist ook van mensen die het respect niet waard waren, bijvoorbeeld de NSB’ers, maar ook hoorde je over mensen hoe heldhaftig ze waren. Wat betekent dan vrijheid voor je? Ja, dat zijn gevoelens van opluchting, want je hebt gevoeld wat onvrijheid is. Ik moet denken aan die keer dat ik met mijn broer en een vriend op straat liep. We zongen het Wilhelmus. Een Duitser kwam naar ons toe en zei: “Mund halten”. Dat is onvrijheid. Net als dat je ’s avonds niet meer naar buiten mocht, dat je de gordijnen goed dicht moest houden en dat je voorzichtig moest zijn. Die onvrijheid heeft wel gemaakt dat je de vrijheid van nu koestert. Dat je iedereen als het ware zou willen toeschreeuwen: “Besef het eens”. Al is het wel jammer dat van die vrijheid misbruik wordt gemaakt. Men noemt dat dan vrije meningsuiting, die naar mijn gevoel is doorgeschoten, waardoor tegenstellingen worden verscherpt.
Op de Tollenslaan, vlak bij ons, werden twee mannen gearresteerd, omdat ze zich niet hadden gemeld om in Duitsland te werken. De eén, die net was genezen van TBC werd door de Gestapo gearresteerd en de ander die een sportieve en krachtige man was, werd gearresteerd door een landwachter. Landwachters waren ‘foute’ Nederlanders die samenwerkten met de Duitsers en bewapend waren met een jachtgeweer. De man waarvan wij dachten, ‘die is binnen de kortste keren overleden’, is gezond teruggekeerd (de TBC-man), en die andere sportfiguur was al na twee maanden overleden. De man die teruggekomen was, wilde en kon er nooit over praten wanneer ik er naar vroeg. Maar toen hij 84 was en ik hem op het marktplein sprak, ja toen kwam er een vloedgolf uit. Niet te stuiten, wat hij allemaal verteld heeft.
Wat ik de kinderen van vandaag op het hart zou willen drukken is dat de oorlog al begint wanneer je als kind de ander pest. En die lijn kan je heel scherp doortrekken: Wat grote mensen doen in een oorlog, doe je als kind de ander aan met pesten. Dat is oorlog in het klein, maar minstens zo venijnig. De gevolgen kunnen voor een kind afschuwelijk zijn. Wat grote mensen doen in de grote oorlog, voorkom dat jij dat doet in een klein oorlogje, met pesten.
Oud en Nieuw 1942-1943:
vierden we met buren bij de familie Dittmar die twee huizen bij ons vandaan woonde. Het was een gezellige boel en we deden ons te goed aan lekkere (gesmokkelde) etenswaren. Ik deed van die viering uitgebreid verslag in mijn dagboek: “12 slagen! Het jaar 1942 was omgevlogen. We wensten elkaar ‘gelukkig Nieuwjaar’ en zongen het bekende lied “uren, dagen, maanden, jaren, vliegen als de schaduw heen”. We zongen ook nog enige Vaderlandse liedjes, toen begon het diner, het was ongeveer kwart voor één, het bestond uit een flink stuk biefstuk, aardappels, flinke vette jus, doperwten of lof, pudding met bessen en kersen. Het diner was ongeveer om 2 uur afgelopen. We werden nog verscheidene keren getrakteerd op bowl, gebak, thee, koffie, koekjes, bonbons. We zongen nog verscheidene liedjes en toen gingen we naar huis. Het was ongeveer half vijf toen ik naar bed ging.”
20 januari 1943:
”Ik ben om 8 uur uit bed gegaan. We waren net aan het eten toen Henk Stekelenburg kwam vertellen dat er een Prinsesje geboren was. Henk was net weg of Eddy van Oel kwam ook zeggen dat er een Prinsesje geboren was. Dat was me een vreugde, je kon het op straat wel merken aan de blijde gezichten van de mensen. Op school zeiden ze het ook al dat er een prinsesje geboren was. Mijnheer v.d. Ent bad er ook nog erg mooi voor.”
Vrijdag 17 maart 1944:
“Soesterberg om 4 uur gebombardeerd. Ik heb het ontzettend goed gezien. Zag ze naar beneden duiken en boven Soesterberg vliegen. Het was een pracht gezicht. Luchtalarm gehad tot 4.15 Sirene van de Noorderkerk was kapot en wou eerst niet ophouden. Vliegtuigen gaan steeds over….”
Maandag 11 september 1944:
“Hasselt, Leuven en Luxemburg bevrijdt. Hebben op enige kilometers na de Nederlandse grens bereikt. Hiep, hiep hoera.” Ik vervolg die dag met de volgende berichten:” Hebben luchtalarm van 9.45 – 10.35 daarna nog enkele keren Jägeralarm. Tommy’s goed kunnen zien. Het spervuur was mooi de vliegtuigen vlogen er dwars door heen. Kentekens kon ik zien. Engelse troepen zijn de Nederlandse grens over, Hiep, hiep, hoera. “
Hoewel wij voldoende te eten hadden, blijkt uit dagboek fragmenten dat eten toch een belangrijke plaats in mijn leven had. Eind 1944 schreef ik in mijn dagboek:
”Om aan te sterken van mijn ernstige ziekte (red. Difterie), krijg ik iedere dag een ei en dat is een groot voorrecht, waar ik ook erg dankbaar voor ben…”
“Mededeling van belang.
Gesignaleerd op maandag 13 maart N.12113 merk Cadet
Bestuurder had zwartleren jas aan.
Deze auto is gevaarlijk, want ze pikken jongens er mee op…”
Door Olivier, Lieveke, Emily, Marcus en Huub
De oorlog was niet leuk en erg eng
Hoe was het in de oorlog?
De oorlog was niet leuk en erg eng. Ik voel nu dezelfde angst bij Poetin als toen bij Hitler. Maar er waren ook mooie dingen. Vriendschappen werden hechter en veel inniger want je had elkaar echt nodig. En thuis was het gelukkig prettig. We vierden ook feestdagen zoals kerst, alleen wat minder uitgebreid.
Op straat was het gevaarlijk omdat er vliegtuigen kapot werden geschoten en dan kwamen er scherven naar beneden. En de Duitsers doorzochten soms je huis om de kijken of er onderduikers zijn. Mijn moeder zat in het verzet en mijn vader bij de politie en die gaf informatie door voor het verzet.
Kende u joodse kinderen?
Nou geen kinderen maar mijn meester was een joodse man. Op een dag was hij er niet meer en ik vroeg me af waar hij was. Later bleek dat hij opgepakt was.
Wat is het bijzonderste dat in uw dagboek staat?
Mijn lievelingszus van 18 heette Sjoerdje. Ze kreeg difterie, dat is een ziekte. Iedereen in onze familie had het, maar zij had het bij haar hart. Op een dag riep iedereen bij zich en toen zei ze “Het is tijd, ik ga dood”. Iedereen huilde en ze zei “Niet huilen, ik ga naar de heere Jezus”. Het was ook bijzonder omdat ik mijn zag vader huilen en een man in die tijd eigenlijk niet mocht huilen. Sindsdien moet ik als ik het woord christelijk hoor, denken aan mijn zus die in de oorlog is gestorven.