Door: Annuska Komen
Hans Elgeti was 8 jaar oud toen de Tweede Wereldoorlog begon. ‘Na de oorlog heb ik ook nooit meer in een rij willen staan’.
Hans Elgeti
Geboortedatum: 2 mei 1932
Adres: Hij woonde aan de Joost van de Vondellaan. Het huis staat er nog altijd. Hij heeft de hele oorlog in Zeist gewoond samen met zijn ouders en 2 zusjes. Zijn jongste zusje is tijdens de oorlog geboren. In de hongerwinter van 1944.
School: Toen de oorlog begon zat hij in de 3e klas. De school stond aan de Nicolaas Beetslaan.
Favoriete tijdverdrijf/spel: Kattekwaad uithalen en veel op straat spelen, hoepelen, knikkeren, dat kon toen allemaal nog.
Aan welke bijzondere ervaring moet u direct denken als het over de oorlogsjaren 1940-1945 gaat?
Het was op een zondag en wij zaten allemaal in de Nieuwe Kerk aan de Boulevard. De dominee leidde de dienst vanaf zijn preekstoel en op een gegeven moment kwam er iemand binnen via de consistoriekamer. Hij liep naar de dominee en zei iets tegen hem. De dominee richtte zich op en sprak uit “Lieve mensen, ik spreek de zegen uit en alle deuren gaan open. Jullie moeten zo snel en ordelijk mogelijk de kerk verlaten”. Dat gebeurde en ik was nog niet het busstation voorbij (op de Steynlaan) of de vliegtuigen kwamen over. De bommen vlogen vlak voor de vliegtuigen uit, die waren al afgeschoten. Toen is het treinstation gebombardeerd en de munitietrein achter de Gero-fabriek. Er zat geen ruit meer in de kerk, er was ongelooflijk veel schade. Alle omliggende huizen van de Gero-fabriek (voor zover die er nog stonden) waren ook beschadigd. Het was (denk ik) in 1943 dat het gebeurde, in ieder geval voor de hongerwinter.
Ook kan ik me de zomer van 1944 nog goed herinneren. Het was ’s nachts pikkedonker, omdat alle straatverlichting uit was (de verlichting brandde in die tijd nog op gas. Gas was schaars en de lichten werden niet ontstoken vanwege de verduisteringsvoorschriften). Toen hoorden we vreselijk veel lawaai op de Burgemeester Patijnlaan. Er kwam een heel zwaar transport voorbij, dat lang duurde met grote wagens. Achter het Sanatorium bouwden de Duitsers een lanceerinrichting voor de V1-kruisraketten. Alle materialen moesten worden aangevoerd. De raketten zijn nooit afgevuurd, want vlak nadat de V1-stelling klaar was, is deze plat geschoten door een vliegtuig van de geallieerden. De puinhoop is wel een half jaar blijven liggen. Nu is dat de rotonde aan de Dreef.
Dat waren enge dingen, hoor die V1-raketten. Je moest tot 8 kunnen tellen. Als de motor van de raket afsloeg, dan telde je tot 8 en als je dan niets meer hoorde, moest je wegwezen. Dan kwam de raket naar beneden.
Ik kan me deze dag ook nog goed herinneren. Het was dinsdag 5 september 1944 en wij dachten dat de bevrijding eraan kwam. NSB’ers en Duitsers met hondenkarren liepen door de straten. Iedereen stond langs de weg te kijken en op een gegeven moment kwam er een open auto aan met een Duitser erin. Hij schoot eerst in de lucht met zijn geweer en daarna richtte hij op de toeschouwers. Iedereen vloog alle kanten op, we mochten niet meer naar de uittocht kijken. Na die dag begon de ellende eigenlijk pas echt, de hongerwinter.
Op 28 november 1944 is er een grote razzia gehouden in Zeist. ’s Morgens vroeg werd er bij iedereen aangebeld en alle mannen moesten mee. Zij moesten aan het werk in Arnhem en Duiven om loopgraven te maken. Ook mijn vader werd gearresteerd en afgevoerd. Vanaf die dag ben ik niet meer naar school gegaan. Ik moest immers voor mijn zwangere moeder en zusje zorgen. Mijn oudste zusje had destijds hongeroedeem, zij was heel erg ziek en kon alleen nog maar op bed liggen.
Ons gezin woonde in één kamer, daarin werd geslapen, gekookt en geleefd. Er was een houtkachel en gelukkig lag er die hele winter een dik pak sneeuw. Ik had een goede slee en dat was mijn vervoermiddel. Het hout voor de kachel haalde ik uit het Dijnselbos (daar staat nu de Verzetswijk).
Eten scharrelde ik overal vandaan. Ik heb wel aardappelschillen uit een vuilnisbak gehaald om te eten.
Ergens werd een keer vis uitgedeeld en daar was Hansje dan ook bij. Het bleek sprot te zijn, hele kleine visjes, maar het was eten. We aten alles wat we maar konden vinden.
Helemaal verschrikkelijk was het vezelbrood dat de bakkers bakten. Dat bestond hoofdzakelijk uit kaf (red. het omhulsel van graanvruchten) en een bindmiddel. In wezen is dat helemaal niet te eten, maar als je niets hebt, dan eet je het wel.
Ik had tenslotte nog maar twee verschillende klompen. Daar liep ik op, een kapklomp en een tipklomp (platte klomp met een korte kap en een leren bandje om de bovenvoet). Maar op het laatst hadden we overal gebrek aan, touw, elastiek, er was helemaal niets meer.
In december is mijn jongste zusje geboren, mijn vader mocht voor een week naar huis vanuit Duiven. Hij kwam op de fiets, die had hij in een schuur gevonden. Treinen of bussen reden er toen helemaal niet.
Wij hadden in die tijd nog elektriciteit. De hoofdkabel voor elektriciteit van het Sanatorium liep onder ons huis door. Door deskundige mannen is daar toen een aftap op gemaakt, zodat mijn moeder met licht kon bevallen. Als het ontdekt zou worden, dan moesten wij maar zeggen, “dat heeft de man met de hoed gedaan”.
Wilt u iets vertellen over de ‘dreiging’ of ‘spanning’ op straat?
Als je een nieuwtje wilde vertellen, dan moest je altijd om je heen kijken wie er in de buurt stond, want de muren hebben oren. Dat werd ons van meet af aan geleerd. Bij ons in de wijk stond er altijd een meneer aan het hek en als je dan langsliep vroeg hij; “Hansje, weet jij wat er met die en die is gebeurd?” Ik gaf dan altijd een ontwijkend antwoord en liep door. Zijn dochter was tenslotte werkzaam voor de Duitse Wehrmacht.
Ook woonden er bij ons van die mannen met hoeden in de wijk. Op een gegeven moment zag je die niet meer. Later bleken dat Joden te zijn, toen wist je dat niet. Zij verdwenen gewoon en je wist nooit wat er met ze gebeurd was.
Kende u mensen die onderduikers in huis hadden?
Nee, daar werd niet over gepraat. Bij ons kwamen er ook wel eens mensen over de vloer en die bleven dan een paar dagen en nachten. Ons werd niets verteld.
Moest u ook stiekeme dingen doen?
Ik heb wel verzetskrantjes bezorgd. Dan stond er iemand voor de deur met een lijstje met adressen en een stapel krantjes en dan ging ik op pad. Ik had in die tijd een grote pofbroek aan en dan deed ik de krantjes in de broekspijp. Ik heb nooit geweten of mijn vriendjes dit werk ook deden, want daar werd niet over gepraat.
Met vriendjes speelde ik op straat en daar haalden we kattenkwaad uit of we gingen hoepelen en knikkeren. Kattenkwaad uithalen vonden we het leukste, dan gingen we belletje lellen of ruitje tikken. We hebben ook wel radio’s van NSB’ers gestoord. Een radio had in die tijd nog een aardleiding naar buiten toe en als mensen dan niet thuis waren, maakten wij die los. We deden er dan een garendraadje aan en als de radio aan ging, dan konden wij zo de radio storen. Bij alle anderen was de radio uit huis gehaald, dus dan hadden zij zo ook geen radio.
In de zomer gingen we altijd zwemmen, dat zijn we zo lang mogelijk blijven doen. Zwembad Mooi Zeist werd voornamelijk bezocht door de Duitse Wehrmacht, dus daar mocht ik niet komen van mijn ouders. Wij moesten dus veel verder lopen naar zwembad Blikkenburg. In die tijd was het apart zwemmen voor jongens en meisjes, bijvoorbeeld ’s ochtends de jongens en ’s middags de meisjes. Je kreeg altijd een kaartje van de badmeester met de tijden daarop. Als er militairen binnen kwamen om te zwemmen, dan moesten wij weg. Dat was wel jammer.
Mijn school bleef ook gewoon open tijdens de oorlog. Andere scholen werden op een gegeven moment gevorderd door de Duitsers om als kazerne te dienen. Onze school is dat bespaard gebleven, omdat deze in een buurt lag waar de Duitsers liever niet kwamen.
Op een gegeven moment mocht je ’s avonds na 20.00 uur niet meer op straat komen. Er was niets gezegd over de eigen voortuin, dus bij mooi weer zat iedereen op de stoep bij de voordeur achter het tuinhekje. Daar konden ze niets van zeggen.
Binnen hadden we toen voor de ramen van dat dikke zwarte papier op een rolletje. Daar mochten geen kieren in zitten, want er mocht geen licht van de olielamp naar buiten schijnen. Gas en elektriciteit werd toen gedistribueerd.
Ik kan me nog goed herinneren dat we van 11.30 tot ongeveer 13.00 uur gas hadden. Je moest dan het warme eten koken. Het gevolg was dat de kerk eerder begon op zondag, zodat iedereen op tijd thuis was. Het was regel in diverse kerkgenootschappen dat er op zondag geen gebruik werd gemaakt van enig vervoermiddel, alles werd te voet afgehandeld. Maar vanwege de ingevoerde gasdistributie maakte de dominee op een goede zondag bekend: “de kerkenraad heeft besloten dat iedereen die voor het eten zorgt, volgende week op een rijwiel mag komen”. Daarmee was het hek van de dam, want die volgende zondag kon je de kerk niet inkomen, vanwege alle geparkeerde fietsen.
Het geloof heeft nog altijd een grote betekenis voor me. Al ben ik inmiddels wel lid van een andere kerk. Ik heb tijdens de oorlog ook veel kracht uit mijn geloof gehaald. Vroeger hing er bij ons een kaartje aan de muur met daarop de tekst:
Als ge in nood gezeten Nergens uitkomst ziet Wil de nooit vergeten God verlaat ons niet
Op een gegeven moment tijdens de hongerwinter hadden we helemaal niets meer te eten. En toen werd er ’s avonds aan de deur gebeld en daar stond een meisje met twee broden. Zij sprak de woorden: “eten jullie hier maar lekker van en tot ziens”. Ik weet nu nog niet wie zij is en waarom zij juist bij ons die broden bracht, een wonder toch?
Welke karaktereigenschappen zijn tussen 1940 en 1945 ontwikkeld?
Improviseren en alles zelf maken. Er was helemaal niets te koop, dus dan ontwikkel je wel handigheid. Mijn vriendje had dezelfde fiets als ik, alleen had hij geen voorwiel. Wij hebben toen van 2 fietsen, 1 tandem gemaakt en daarmee gingen we dan naar Utrecht fietsen.
Tenminste zo lang we nog fietsbanden hadden. Op een gegeven moment fietste ik gewoon op de velgen. Ik moest dan voedselbonnen halen in het distributiecentrum in het centrum (waar nu V&D zit) en dat deed ik op de fiets. Dan rammelde ik zonder banden over de keien, want anders moest ik toch wel ver lopen.
Na de oorlog heb ik ook nooit meer in een rij willen staan. Ik stond toen namelijk urenlang in de rij. Mijn oma, zij woonde bij ons in huis, ging destijds naar de gaarkeuken. Maar de overige zaken moest ik halen. Soms stond je uren in een rij en als je aan de beurt was, dan was het op. Had je voor niets in de rij gestaan. Daarom kan ik dat nu niet meer, als er ergens een rij voor staat, loop ik door.
Ik heb ook nog steeds een hekel aan rode vlaggen. Tijdens de oorlog zag je al die vlaggen met hakenkruizen. Nu zie je nog die rode vlaggen onder andere in China, verschrikkelijk. Dat stuit me nog tegen de borst.
Het was op een maandag, ik weet het nog goed. Maandag, wasdag, en ik moest de was uitwringen door de wringer, maar ik wilde veel liever bij de bevrijding gaan kijken. Mijn moeder was kwaad, maar ik ging naar het feest. Zoiets vergeet je je hele leven niet meer, Die eindeloze colonnes met tanks, zware en lichte voertuigen allemaal getooid met de geallieerdenster en vrolijk lachende militairen erop. Wow!
Ik had in mijn jeugd knal oranje haar en daar werd ik altijd op school mee gepest. Maar vlak na de bevrijding leerde ik mijn eerste Engelse woordjes ‘red head’. De Schotten en Canadezen vonden mijn rode haar prachtig en ik kreeg ook nog wel eens een stukje chocola als roodharige.
Ik zou de kinderen van nu op het hart willen drukken te stoppen met pesten. Dat is het begin van alle onvrede. Accepteer elkaar zoals je bent.
Het heeft heel lang geduurd, voordat ik naar Duitsland toe ging. Terwijl mijn familie van Duitschen bloede is. Mijn overgrootvader was een Wander Gezel (iemand die na de beroepsopleiding gaat reizen en op die manier zijn vakkennis vergroot. Dat had ooit tot doel dat de leerling niet een timmerwerkplaats opende pal naast zijn meester uit oogpunt van concurrentie beding. Je moet jezelf liftend of wandelend verplaatsen en trekt van stad naar stad en probeert werk te krijgen in het vakgebied. In ruil voor werk krijg je een slaapplaats en eten en een beetje loon.) en stichter van de Zeister familietak. Mijn opa, half Duits, was blind en doof. Hij geloofde de inval van Duitsland in ons land niet en sprak dus vrijmoedig iedere Duits sprekende voorbijganger aan. Pas toen alles hier minder werd, wilde hij wel erkennen wat er gebeurde.
Door: Roel, Pepijn, Kira en Eva
Duitsers waren in het begin best aardig, maar later aten ze al het eten op.
Op 11 februari 2015 hebben wij een interview gehad met Hans Elgeti. Hij is geboren op 2 mei 1932. Voor een kind van acht was de oorlog heel spannend. Het was een periode van angst en verdriet. Je moest goed opletten voordat je geheime informatie vertelde, want niet iedereen was te vertrouwen. Het gezin Elgeti moest extra oppassen want vader zat in het verzet. Als je dat vertelde aan verraders, zou dat nare gevolgen hebben.
Hans Elgeti woonde aan de Joost van de Vondellaan. In die laan waren drie mensen doodgeschoten, omdat ze in het verzet zaten. Een van die mensen heette Kees Burger. Naar hem is een school en straat vernoemd.
Duitsers waren in het begin best aardig, maar later aten ze al het eten op. De burgers konden toen alleen nog maar suikerbieten, vezelbrood en koolbladeren eten. Omdat mensen honger hadden, jatten ze vaak eten van de Duitsers. Hans Elgeti vertelt: ‘De Duitsers stonden met hun wagens bij het lyceum. Mijn vriend en ik zaten verstopt in de bosjes. Als er een piep klonk, konden de Duitsers brood halen. Dat legden ze dan bij hun wagen. Na de volgende piep konden ze soep halen. Dat was de perfecte kans om het brood te stelen …’
Hans Elgeti gaf ons een bijzondere boodschap mee: ‘Zoveel mogelijk vrede houden als je er zelf voor kan zorgen want oorlog is ellende.’