Door: Gerrit van der Vorst en Heleen van ’t Vuur
Sijke Pool (1924), die betrokken zal raken bij het illegale werk in Zeist, zit tijdens de eerste jaren van de bezetting op het Christelijk Lyceum, aan de Lindenlaan. Daar volgt ze Gymnasium B en één van haar leraren is meneer Samsom: ‘Ik herinner me dat hij geweldig boos werd. En in dit geval niet op ons. Je moet weten dat Duitse soldaten het sportveld achter de school gebruikten. Ze marcheerden langs ons lokaal en zongen uit volle borst. En Samsom ontstak in grote woede, kan ik wel zeggen. Hij deed een raam open en spuugde naar buiten en naar beneden, want onze klas was één hoog. De sfeer op school was overigens erg anti-Duits.’
Onderduikers (onder meer):
Onderduikgevers:
Antonie Samsom is een van de leraren van het Christelijk Lyceum, die het niet bij afkeuring alleen laat, maar zich zal ontfermen over joodse onderduikers. Zijn gezin is in 1934 uit Nederlands-Indië naar Zeist gekomen. Er is een meisje voor dag en nacht op Homeruslaan 18, maar met zo’n groot gezin is het met een lerarensalaris geen vetpot. Anton Samsom geeft daarom ook privéles en er wonen kinderen in, waarvan de ouders in het buitenland verblijven. Ze zijn dus wel gewend aan kostgangers.
Anna Samsom-de Boer heeft in Noordwijk gewoond en in die kustplaats hebben zij en haar echtgenoot een vakantiehuisje. Daar leren ze het joodse echtpaar Dotsch-Kleerekoper kennen. Deze mensen waren in maart 1940 van Groningen naar Zandvoort verhuisd. Twee maanden later waren de Duitsers Nederland binnengevallen en moesten joodse inwoners van de kuststreek daar weg, uit ‘veiligheidsoverwegingen’. Eind oktober 1940 waren ze terug gegaan naar Groningen.
Nu – eind 1942 – zitten ze ondergedoken bij een echtpaar dat in Noordwijk een vakantiehuisje naast de Samsoms bezit. Het echtpaar Samsom-de Boer geeft hun buren toestemming om een gang te bouwen tussen de zolderverdiepingen, om een vluchtmogelijkheid te creëren voor het echtpaar Dotsch-Kleerekoper. Verder bieden de Samsoms onderduik aan, als de nood aan de man komt.
In januari 1943 wordt Noordwijk afgesloten, en uitgeroepen tot militair terrein, waarna het voor het joodse echtpaar te gevaarlijk wordt om in het zomerhuisje te blijven. Ze vragen aan Antonie Samsom of ze bij hem kunnen onderduiken. Het antwoord luidt dat ze zeer welkom zijn.
Daarop komt het echtpaar Dotsch-Kleerekoper naar Zeist. Dochter Margaretha (1928) van het echtpaar Samsom-de Boer veel later: ‘Op een dag vertrokken mijn vader en moeder naar Noordwijk. Ik denk dat het in 1942 was, ik mocht thuisblijven. Mijn vader zei tegen mij, dat het mogelijk was dat die dag mensen zouden komen met een briefje, waarop stond dat welkom waren. Ik kreeg de instructie, dat ik deze mensen moest binnenlaten. Ik vermoedde al, dat het om Joodse mensen zou gaan. En inderdaad, er kwam die dag een echtpaar aan de deur. En zo kregen wij onderduikers in huis.’
Het dochtertje van het echtpaar Dotsch-Kleerekoper wordt elders ondergebracht. Op aandrang van Willem Dotsch wordt een symbolische onderduikvergoeding van een gulden per dag per persoon bepaald.
Het geven van onderduik is bepaald niet zonder risico. Zo loert altijd verraad. Zoon Aert Samsom heeft in zijn jeugd een tamme kraai die hem overal volgt. Op school blijft de vogel in het raam zitten wachten op zijn jonge baas. Op een dag – zo luidt het verhaal – pikt de kraai een paar huizen verderop een gouden ring onder de ogen van de eigenaresse. Die spreekt Jantina Samsom-de Boer daar op aan, met woorden in strekking van: ‘U wilt toch niet dat andere mensen weten dat U onderduikers in huis hebt? En wij zijn erg geholpen met wat meel en andere etenswaren’. Jantina Samsom-de Boer geeft de buurvrouw haar laatste eten. Ze ondervindt zoveel stress van deze gebeurtenis, dat ze thuisgekomen de kraai dood slaat. Een actie waaraan ze voor de rest van haar leven schuldgevoel overhoudt, zo zal op haar sterfbed blijken.
Het gevaar van verraad is het echtpaar Samsom-de Boer maar al te goed bekend. Eerder hebben ze onderduikers gehad, die na een tijdje ondergebracht zijn op een adres op de Eikenlaan. Daar zijn ze verraden en gearresteerd, waarbij de onderduikgever zou zijn
doodgeschoten. Vermoedelijk betreft dit de overval op Eikenlaan 9, op donderdag 9 maart 1944, waarbij drie joodse onderduikers en hun onderduikgever zijn gearresteerd. Daarbij is de onderduikgever niet doodgeschoten, maar naar Kamp Vught overgebracht. De verrader is doodgeschoten door illegaal werkers, omdat hij ook anderen heeft verraden.
In juli 1943 besluit het echtpaar Dotsch-Kleerekoper, na een verblijf van zeven maanden op Homeruslaan 18, te vertrekken. Door illegaal werkende ambtenaren op het gemeentehuis zijn nieuwe papieren gemaakt op naam van het gezin ‘Dorst-Koops’. Daarmee kunnen ze een gemeubileerde woning op Kersbergenlaan 13 huren, waar ze – nu samen met hun 6-jarige dochter – de rest van de bezettingstijd doorbrengen. Hoewel, of juist omdat, ze daar een SS-officier als buurman hebben, komen er in de laatste twee jaar van de oorlog nog verscheidene mensen bij hen onderduiken.
Er komen nieuwe onderduikers op Homeruslaan 18. Mogelijk is de joodse binnenhuisarchitect Henri Cohen er al vanaf eind mei 1943 ondergedoken, als ‘Henri Plasman’. Zijn zoon Sem – ‘Frits Plasman’ – zwerft langs verschillende onderduikadressen. Hij bezoekt zijn vader elke week een keer.
De illegale werkers op het gemeentehuis registreren nog meerdere personen onder een onderduiknaam op Homeruslaan 18, maar niet vast staat dat deze personen daar daadwerkelijk ondergedoken hebben gezeten. Dat geldt bijvoorbeeld voor het echtpaar Kurt en Grietje Altmann-Bood en hun zoontje Fred.
De bezetting wordt gaandeweg grimmiger. Er komen razzia’s voor de Arbeitseinsatz. Dochter Margaretha: ‘Dat vond ik heel angstig. Er woonden Joodse mensen bij ons en steeds vaker werden er ook mannen opgepakt om voor de Duitsers te gaan werken. Op de Kritzingerlaan was een aardappelboer. Op een dag moest ik daar aardappelen halen. Toen ik in de rij stond hoorde ik geruchten dat er een razzia gehouden zou worden. Ik wist niet hoe snel ik naar huis moest komen om te waarschuwen. Ik zag de soldaten al in de Lyceumlaan lopen. Ik kon de weg afsnijden door door achtertuinen heen te lopen. Ik was op tijd thuis. De Joodse onderduikers konden achter de kast in hun kamer in de loze ruimte kruipen. Bij een razzia bonkten de soldaten hard op de deur. Mijn moeder deed dan open. Op een gegeven moment zagen de soldaten een hoed aan de kapstok hangen. Ze vroegen waar is de man die bij de hoed hoort. Gelukkig kon mijn moeder de soldaten met een smoes om de tuin leiden. Later hing mijn moeder een biljet voor het raam met daarop geschreven: besmettelijke ziekte. Voor het raam stond een bed. Er was bij ons thuis altijd wel iemand ziek. Daarna werden we overgeslagen met razzia’s.’
Henri Cohen en zijn zoon Sem halen de bevrijding ook, evenals Henri’s echtgenote en andere zoon. Het gezin Cohen-Coster krijgt de beschikking over de woning Waterigeweg 34 die voorheen bewoond is door een NSB’er. Na verloop van tijd keert het gezin terug naar Amsterdam. Op 3 augustus 1950 doet Henri Cohen bij de politie daar aangifte van diefstal van de meubelen uit zijn vroegere woning Ceintuurbaan 376. Nadat het gezin in 1942 moest onderduiken, is een NSB’er in het huis getrokken en die heeft vlak voor zijn verdwijning op Dolle Dinsdag 5 september 1944 het meubilair weg laten halen.
Het wonen op de Kersbergenlaan heeft nog tot ellende geleid voor het gezin Dotsch-Kleerekoper. Op zaterdag 3 februari 1945 droppen geallieerde vliegeniers na een aanval op vliegveld Soesterberg enkele bommen aan de rand van Zeist. Een daarvan komt terecht op het Griffensteijnseplein. De dochter van het echtpaar Dotsch-Kleerekoper raakt een oog kwijt bij de inslag, waarbij de elders ondergedoken joodse Berend Stibbe omkomt.
Na de bevrijding blijkt dat de wederzijdse ouders van het echtpaar Dotsch-Kleerekoper niet meer leven. In 1957 emigreert het gezin Dotsch-Kleerekoper naar Zweden, inmiddels uitgebreid met een tweede dochter.
De relatie van het echtpaar Dotsch-Kleerkoper met het echtpaar Samsom-de Boer blijft vriendschappelijk, wat mag blijken uit het feit dat het gezin direct na de bevrijding geld heeft kunnen lenen van hun voormalige onderduikgevers.
Na terugkeer vanuit Zweden naar Nederland vestigt het gezin zich in Hilversum. Willem Dotsch werkt 42 jaar bij het succesvolle Amerikaanse computerconcern Burroughs, waarvoor hij in de jaren 1964-1975 de functie van directeur-generaal Nederland vervult.
Op 26 november 1982 worden de onderduikgevers Antonie en Anna Jantina Samsom-de Boer door Yad Vashem erkend als Rechtvaardigen onder de Volkeren.