Willem F. Smit en Arnold Stramrood, trouw tot in den dood.
In de illegaliteit kende men Arnoldus (Arie) en Frits als twee onverschrokken, maar even onafscheidelijke vrienden. Tijdens de gedurfde overval op de Weteringschans in Amsterdam, werden zij gevangen genomen en kort daarop met een lafhartig nekschot vermoord te Bloemendaal (Overveen).
Arnoldus Stramrood en Willem F. Smit waren twee van Zeist’s beste zonen. Zij gaven het leven voor de goede zaak, nadat zij hadden overwogen naar Engeland over te steken om legaal de vijand te bestrijden. Zij bleven en samen – dikwijls opgenomen in een grotere groep – toonden zij een onverschrokken moed en bewezen het vaderland onschatbare diensten. Vele hebben aan hen het leven te danken.
Op 1 december 1941 verdwenen Arie en Frits naar Friesland. Een vechtpartij met de W.A. (Weerbaarheids-Afdeling van de NSB) bracht Frits in moeilijkheden. Bij fouillering bleek hij in het bezit van een boksbeugel. In die dagen was men echter nog van mening, dat een veroordeelde zich vrijwillig zou komen melden. Toen Frits weer op vrije voeten werd gesteld en zich op 5 december aan het Oranjehotel in Scheveningen moest melden om zes maanden gevangenisstraf te ondergaan, werden plannen tot onderduiken beraamd en volvoerd.
Arie was de Zeister grond ook te warm onder de voeten geworden door zijn sabotagedaden op het vliegveld Soesterberg, waardoor hij eens voorkwam, dat vliegtuigen konden opstijgen om Engeland te bombarderen en een andere keer duizenden liters olie in het zand vloeiden. Arie had namelijk een grote lichtkabel doorgestoken, waardoor de grondinstallatie buiten werking was gekomen, zodat geen toestel kon opstijgen of landen en vervolgens had hij zich in het bezit gesteld van een sleutel, waarmede hij oliedrums wist los te schroeven, zodat duizenden liters olie verloren gingen.
Samen reisden zij naar Friesland, waar zij een onderduikadres hadden gekregen.
Samen hebben zij het plan opgevat naar Engeland uit te wijken. Zij hebben zich veel moeite getroost dit plan te verwezenlijken, maar het geluk was niet met hen. Of moet men het zien als een aanwijzing, want inmiddels hadden zij veel te doen gevonden in de illegaliteit, die zich tot een wijdvertakte organisatie ontplooide. Er was zoveel te doen.
Aanvankelijk was het vrij onschuldig. Het verspreiden van illegale lectuur en het verzorgen van onderduikers, maar zelfs met dit “eenvoudige” werk stelden zij het leven in de waagschaal. Zij waren echter geroepen tot nog groter werk. Behalve het onderbrengen van Joodse landgenoten, moesten er vrijwilligers worden gevonden, die de verzetsbeweging aan wapens zouden helpen.
Dit was het begin van de eerste overval. In hun onbeteugelde moed namen zij niet het gemakkelijkste adres. Een overval werd beraamd op het bureau van de Ortscommandant. Het lukte na zorgvuldige voorbereiding. Wapens en vele papieren vormden de buit. Gesterkt door dit succes werden deze staaltjes van moed “lopendebandwerk”.
Arie en Frits waren onafscheidelijk. Waar men Arie zag, kon men ook Frits vinden en aan alle opdrachten namen zij samen deel. Zo kleedden zij zich met verschillende anderen in het uniform van de marechaussee. Nonchalant liepen zij een distributiekantoor binnen en vertelden, dat zij order hadden alles in beslag te nemen, omdat men verduistering vermoedde. De ambtenaren waren overbluft en duizenden bonnen en persoonsbewijzen konden zo door de illegaliteit worden gebruikt.
Niet alles ging even gemakkelijk en het spreekt vanzelf, dat na elke geslaagde overval uitgebreide nasporingen werd verricht. De Grüne Polizei zocht het gehele land af naar “saboteurs” en “provocateurs”.
Zo gebeurde het, dat Arie en Frits in Leeuwarden in de fuik van een razzia liepen. De jongens hadden te veel bij zich om met weinig gevaar de controle te wagen. Zij vluchtten. De angst gaf hun voeten vleugels. In een goederentrein, gekleed met een blauwe kiel en een spoorpet zijn ze ontsnapt.
Eens drongen ze een ziekenhuis binnen met de opdracht een zekere Van de Linde, die als gevangene van de overheerser tijdelijk moest worden verpleegd, te bevrijden. Men drong binnen, doch een verpleegster zette het op een gillen, waardoor het beter was de aftocht te blazen, dit keer zonder Van de Linde.
Inmiddels maakten Arie en Frits deel uit van de roemruchte knokploeg van Johannes Post. Tien overvallen in één week behoorden niet tot de uitzonderingen, daarbij de inspanningen van de naarstig speurende Grüne Polizei en de angsten voor verraad. Het is geen wonder, dat de illegale strijders overmoedig werden in het werk en soms de zo noodzakelijke voorzichtigheid uit het oog verloren.
Al vele malen waren er plannen geopperd om de Weteringschans te overvallen en de vele verzetsstrijders die hier op het einde wachtten, te ontzetten. Het Amsterdamse Huis van Bewaring bleek echter een onneembare vesting, waarin het zeer moeilijk zou zijn door te dringen. De tip, dat een S.S.-er bewaker zou medewerken, wierp een nieuw licht op de plannen en verhoogde de verwachtingen.
In de Weteringschans zuchtten 144 illegalen, waarvan meer dan de helft ten dode was opgeschreven. Toen werd ook Jan Wildschut daar opgesloten, een van de naaste medewerkers van Jonannes Post.
De S.S.-er Jan Bogaard bleek bereid mede te werken. Hier en daar keek de argwaan nog om de hoek. Jan Bogaard, een S.S.-er, zou te vertrouwen zijn? Hoe moest de man dit rijmen, immers zijn medewerking was niet zonder gevaar. En zo’n goede vaderlander had hij zich niet getoond. Jan verdedigde zijn gewijzigd standpunt met een niet oprechte angst voor het Oostfront. Bovendien vertelde hij, dat hij vele briefjes in en uit de gevangenis had gesmokkeld.
De knokploeg kwam in het bezit van een voortreffelijke plattegrond van de Weteringschans en in verschillende bijeenkomsten met de bewaker, raakten de mannen meer overtuigd van zijn goede bedoelingen. Op 14 juli 1944 verzamelen
zestien moedigen zich in het conciërgegebouw van de gevangenis. Voorzorgsmaatregelen worden getroffen. De grote slag is begonnen.
De vroege nachtelijke uren kruipen traag voorbij. Ondragelijk is de spanning. Angsten besluipen de wachtenden. Eindelijk, precies op tijd, komt het seintje. Achter elkaar, met de handen op elkanders schouder, trekken zij door een lange gang op kousenvoeten, naar de deur, die door Bogaard is geopend. Vier mannen zijn achtergebleven als uitkijkpost. Twaalf sluipen voetje voor voetje langs de Joden-barak naar de binnenplaats, een sombere, mysterieuze ruimte omheind door hoge gevangenismuren. De twaalf naderen de deur, welke nog door Bogaard moet worden ontsloten. Een angstige, adembenemende stilte heerst alom. Plots klinkt een scherp, triomfantelijk gebeten bevel: “Hände hoch”, en meteen ratelt een machinegeweer, duizendvoudig weerkaatst door de onbewogen muren.
In die fractie van een seconde is het duidelijk. Bogaad heeft de mannen overgeleverd aan de bezetter. Het volgende ogenblik liggen de moedigen tegen de grond en blaffen hun wapens een moordend antwoord. Zij zijn verraden. Het plan kan niet doorgaan, maar het leven zullen ze duur verkopen. Als katten sluipen zij in het donkere doolhof.
Machinegeweren uit de ramen van de Joden-barak slingeren een gordijn van dodend lood over de binnenplaats, welke in een hel schijnt te veranderen. Stenen verbrokkelen en haastige kousenvoeten schuren over tegels en zand. Frits is voor een muur gekomen meters hoog. Een stekende pijn in de schouder vertelt hem, dat hij gewond is. De moed en de kracht ontzinkt hem. Hij gaat neer en heeft slechts een gebed. Hij ziet met vreugde, hoe zijn makkers als apen de hoge muur bestormen en erover komen. De mitrailleur ratelt onophoudelijk. Als een panter zweeft het kleine lichaam van Arie naar een hoog celraam. Lenig als een kat trekt hij zich op. Dan ontdekt hij zijn boezemvriend. Zonder twijfel laat hij zich zakken. “Frits …” Het is een kreet van iemand in doodsnood. “Maak dat je wegkomt Arie”, steunt Frits. Arie blijft. Hij beschermt zijn vriend. Zijn wapen spuwt dodend vuur. Zo vinden ze hem en zijn vriend. De wapens leeggeschoten.
Tien waren er ontsnapt, waarvan er twee later nog werden gegrepen bij de woning van Bogaard. In de nacht van vrijdag op zaterdag drongen zij binnen.
Op 16 juli 1944 rijdt een S.D.-wagen op de stralende zomerdag de poort uit. Het graf in de duinen is al gedolven. Zij moeten zich levend in het graf uitstrekken. Een Nederlandse S.S.-er loopt langs de rij ter dood veroordeelden en geeft het genadeschot in de nek. Welke een sadisme en welk een onnoemelijk lijden in de trage minuten tussen het eerste en laatste schot.
Zo vinden Arie en Frits het einde. Zij betoonden zich trouw tot in de dood.
Uit het geuzenliedboek:
En vielen zwijgende het leven uit …
De duinpan rook naar vers gedolven aarde
En later ook naar bloed en damp en kruit,
De steden sliepen en de zee bedaarde …
De nacht werd glanzend op een vensterruit
En het oud maanlicht schreef daarop hun namen
De dood werd ruim gelijk een scheepskajuit
En Neerlands geuzen kwamen er tezamen
Op 20 oktober 1952 zijn beide verzetsstrijders geëerd met een straatnaam: Willem F. Smitlaan en Arnoldus Stramroodlaan.
Zeister Nieuwsbode 28 augustus 1953; H.J. Koster