Door: Marja Vermeulen
Janneke de Wit-Pennin was 11 jaar oud toen de Tweede Wereldoorlog begon. Als zij aan de oorlog terug denkt komt vooral bij haar boven, dat het een tijd van saamhorigheid was, ondanks alle ellende.
Naam: Janneke de Wit-Pennin
Geboren: 5 augustus 1928
Weduwe
Kinderen: 1 dochter
Kleinkinderen: 2
In 1928 ben ik geboren aan de Julianalaan 28. Ik was de middelste in het gezin. Ik had een broer en een zus en in 1935 zijn wij verhuisd naar de Oranje Nassaulaan 46. Achter ons huis was allemaal bos. Ik kan me nog goed herinneren, dat de oorlog begon. Ik ging naar de lagere school aan de Prof. Lorentzlaan. De school werd vrijwel direct gevorderd door de Duitsers. Daarna gingen wij naar de Torenlaan naar school. Dat duurde voor mij niet lang, omdat ik inmiddels 12 was en snel daarna naar de MULO aan de Verlengde Slotlaan ging. Dat duurde tot 1943. Toen werd ook dat schoolgebouw gevorderd. We kregen daarna les in een huis vlakbij het Ruige veld aan de Prinses Irenelaan. Het laatste schooljaar werd er les gegeven in een huis aan de Boulevard. In 1944 heb ik eindexamen gedaan.
Tegenover ons woonde Doortje de Reuver. Samen met haar, maar ook met de kinderen van het kindertehuis aan de Oranje Nassaulaan liepen we naar school. In het kinderhuis werden Joodse kinderen ondergebracht. Dat wisten we wel, maar we spraken er niet over.De kinderen liepen gewoon met ons mee naar school. Wat wij heel gek vonden, was dat het verhaal ging, dat de kinderen in het kindertehuis soep als toetje kregen. Dat werd gedaan, omdat er anders niks meer gegeten werd. Of het echt waar is weet ik niet.
In het begin van de oorlog was er geen honger. Er was geen luxe. Als de ingrediënten er waren bakte mijn moeder in een gietijzeren pannetje ‘broeders’, een baksel van bloem, rozijnen en appel. Ik bak ze nu nog wel eens.
Later in de oorlog kwam er wel honger. Dan ging mijn vader en later ook ik de boer op in Odijk en Werkhoven voor eten. We kochten bij Kistenkas op de hoek van de Jan Willem Frisolaan/Ernst Casimirlaan lege sigarettenhulzen. Die werden dan geruild voor eten. Later gingen we ook richting Zwolle om aan eten te komen.
In de winter kapten we hout in het bos achter ons huis en bij de Stuifheuvel. Dat was voor eigen gebruik, maar werd ook geruild voor eten. Er werden paardenbonen gemalen en daar werd pap van gemaakt. Mijn vader en moeder probeerden een groentetuin en tabaksveldje aan te leggen, maar dat werd op de zandgrond geen succes.
Vlak bij ons in de buurt woonde een NSB-er, meneer Vreeswijk. Hij waarschuwde altijd als er razzia’s waren, zodat jongens en mannen nog weg konden komen of zich konden verstoppen voor de Duitse soldaten. Toen de oorlog afgelopen was, werd meneer Vreeswijk opgehaald met zo’n platte kar. Dat was eigenlijk wel naar. Hij was geen slechte man.
Ik kan me niet herinneren, dat ik echt heel bang ben geweest in de oorlog. Wel gingen we altijd, als er vliegtuigen over kwamen vliegen met onze jassen aan in huis staan. Als het een heldere nacht was, dan wisten we al, dat er vliegtuigen zouden overkomen. Op de Julianalaan is een bom gevallen en vlak bij de Stuifheuvel is een vliegtuig neergestort. Daar heeft heel lang een kruisje gestaan. Na acht uur in de avond moest je binnen blijven en alles verduisteren. Pikkedonker was het dan.
Mijn vader had een vervalst persoonsbewijs met een oudere leeftijd. Ik weet nog dat op een dag onder de klep van de piano geweren lagen. Daar werd verder niet over gesproken. Als kind hield je ook je mond. Mijn ouders hadden in het begin van de oorlog ook een radio. Dan werd er naar radio Oranje geluisterd. Later moest de radio worden ingeleverd bij de Ortscommandant aan de Woudenbergseweg. Er werden door de geallieerden ook pamfletten gestrooid. Als ik die mee naar huis nam, werden ze gelezen en daarna begraven in de tuin.
Het was niet alleen kommer en kwel in de oorlog. We probeerden zo goed en kwaad als het ging door te leven. Er was ook gezelligheid. Pannenkoeken bakken met de buurmeisjes. In de winter werd er geschaatst op de vijvers aan de Oranje Nassaulaan. De jongen van France zette er dan stallantaarns bij. Zijn vader had de renbaan de Koeburgweg. Na de middelbare school had ik graag iets met planten willen doen. Dat ging door de omstandigheden niet. Ik ben op kantoor terecht gekomen en heb typen geleerd.
Toen de bevrijding kwam gingen we op de Dorpsstraat en Utrechtseweg kijken hoe de tanks en auto’s Zeist in reden. De Engelsen sloegen hun bivak op, op het open veld aan de Oranje Nassaulaan. Ze deelden live-safers uit. Dat waren een soort zuurtjes. Ook werden er biscuit en sigaretten uitgedeeld. De eerste paar weken werd er op de hoeken van de straten en bij de vijvers gedanst. Ook Boschlust was een populaire dansstek.
Als ik aan de oorlog terugdenk komt vooral bij mij boven, dat het een tijd van saamhorigheid was, ondanks alle ellende.