Door Dick van de Kamp
Onlangs liep ik mijn goede bekende en buurtgenoot Rinus Klinkvis tegen het lijf. Dat was bij snackbar De Neus aan de Noordweg. We maakten een praatje en toen dat wat langer duurde gingen we zitten op een bankje. We namen de anderhalve meter natuurlijk in acht. Het zonnetje scheen. De Neus himself bracht ons “coffee to go”. Maar wij bleven natuurlijk even zitten.
Het gesprek ging over Rinus’ geboortehuis. Utrechtseweg 76, waar hij in 1941 ter wereld kwam. Het huis staat er nog. Het was niet groot maar had wel een flinke tuin. Hier woonde het gezin van Wouter en Johanna Klinkvis met hun twee zonen. Wouter was chauffeur bij de brandweer.
Utrechtseweg 76 is bij het kruispunt Griftlaan/Utrechtseweg/Schaerweydelaan. Het kruispunt is aangelegd in de jaren 70 om de nieuwe wijken van Zeist West te ontsluiten. Er moesten twee huizen langs de Utrechtseweg voor wijken. Maar nr 76 ontsprong de dans.
Op nummer 80, twee huizen verder, was in het begin van de 20ste eeuw pension “Korthals” gevestigd. Op de foto ( uit 1908) zien we links van het pension het paviljoen waar de maaltijden werden genuttigd en we zien ook het terras. Het spoor van de paardentram is duidelijk te zien. Het paviljoen is verdwenen maar het grote gebouw bestaat nog. Dit is dus een historisch buurtje, zo vlak bij de Brink.
Vader Wouter was niet zo spraakzaam. Verhalen van vroeger en vooral uit de oorlog hoorde Rinus van zijn moeder. Vooral veel later, toen ze in de Amandelhof woonde.
In de meidagen van 1940 kwam er een onderduiker in huis. Hij heette Cees van Bijlevelt. Hij zal een van de eerste onderduikers zijn geweest die in Zeist voorkwam. Het begrip “onderduiker” was nog niet eens bekend! Hij heeft het 5 jaar volgehouden op hetzelfde adres. Dat is heel bijzonder. Cees van Bijlevelt was agent van politie. Hij woonde aan De Wetlaan 56.
Na de capitulatie kwamen de Nederlandse soldaten weer naar huis. Dat gebeurde ook in Zeist. En de Zeister soldaten gooiden hun wapens in de Slotvijver. Dat was natuurlijk tegen de zin van de Duitse bezetter. De politie kreeg de opdracht om de wapens op te vissen en te verzamelen op twee grote tafels, zodat ze schoon gemaakt konden worden. Cees vond dat jammer en zorgde dat een flink gedeelte werd ontvreemd. De Duitsers kwamen Cees op het spoor en hij werd gepakt. Na enige tijd moest Cees mee in de auto om het “misdrijf” te reconstrueren en te vertellen waar de wapens gebleven waren. Cees is bij die gelegenheid ontsnapt door over een muur te springen en via een woning waarvan de voordeur open stond door de achterdeur te ontkomen.
Over de precieze gang van zaken zijn er twee versies.
In het boek van mevrouw Bal over het Zeister verzet* wordt het verhaal verteld van getuige B.van der Woude. Hij was, net als Cees van Bijlevelt, agent van de politie. Een betrouwbare bron dus. Volgens deze versie zat Cees in de Duitse auto die hij naar de Weeshuislaan liet rijden naar een plek die lag achter de Ambachtsschool aan de 1e Hogeweg. Hij verdween over een schutting in de richting van de Emmastraat. Hij liep door een woning aan de Emmastraat, van voren naar achteren en ontkwam.
De tweede versie is even betrouwbaar. Deze is afkomstig van de ouders van Rinus Klinkvis. Zij vertelden dat Cees met de Duitse politie was aangekomen bij de speelplaats van de christelijke kleuterschool op de hoek van de 1e Hoogeweg en de Slotlaan. Hier nam hij de benen, sprong over de muur en verstopte zich bij de Joodse eigenaren van “de Witte Ster”aan de Slotlaan. Duitse politiemensen zijn uren bezig geweest om Cees te zoeken. Toen de kust veilig was is Cees ontsnapt en liep hij een huis aan de voorkant in en aan de achterkant uit.
De vader van Rinus had contact met het verzet. Op een gegeven moment kwam de vraag of Cees bij de familie Klinkvis kon onderduiken. En zo geschiedde.
Er was een prima onderduikplek gemaakt. De familie kreeg regelmatig controle maar ze hebben de geheime plek niet ontdekt. Af en toe ging Cees wel naar buiten .Hij was dan voorzien van een grote zwarte snor.
Rinus kan zich herinneren dat de onderduiker aan het werk werd gezet.Hij moest zout malen in een koffiemolen. Dat kwam zo. Zout was een moeilijk te verkrijgen artikel in de oorlog. De Duitsers hadden wel zoutopslag maar hadden het met een blauwe vloeistof voor consumptie onbruikbaar gemaakt. Toch was het de moeite waard om het te stelen. Rinus’ vader wist hoe je het zout weer kon reinigen door het te filteren. Het resultaat was weliswaar een grof soort zout met brokjes maar door het te malen in de koffiemolen kreeg je het weer in de goede vorm.
Vlakbij het huis van de Klinkvissen was een “Fahrschule”. Voor de Fahrschule was door de Duitsers het buitenhuis “Schaerweyde” gevorderd. Blijkbaar waren er Duitse soldaten die nog bijscholing nodig hadden. De rijinstructeurs kwamen eens met een groot stuk vlees aanzetten. Ze wilden dat “Frau Klinkvis” het voor hun zou bakken. Dat wou ze wel. Maar ze stelde de voorwaarde dat ze dan ook roomboter kreeg om er iets lekkers van te maken. De Duitsers hadden ook daar aan geen gebrek en gaven een flink stuk. Rinus’moeder zag haar kans schoon. Eerst werd een stuk van het vlees afgesneden voor eigen gebruik. Daarna ging een groot stuk van de boter af. Ze mengde de overgebleven boter met reuzel. De Duitsers hebben heerlijk gegeten. Maar de familie Kinkvis ook.
Het was gezellig op dat bankje bij de Neus. Mooie verhalen, maar toen de koffie op was ging ieder weer zijns weegs.