Door R.P.M. Rhoen
Anthonie Roghair richtte in 1863 in Zeist de bierbrouwerij De Leeuw op. Op het eerste gezicht lijkt dat niet bijzonder, maar de tijd dat bier een volksdrank was, was reeds meer dan een eeuw voorbij. In de eerste helft van de negentiende eeuw werd door de arbeiders haast geen bier meer gedronken. Het aantal bierbrouwerijen in Nederland was dan ook drastisch verminderd in die periode. De Leeuw heeft onder verschillende eigenaren ruim veertig jaar bestaan. De bierbrouwerij stond aan de op het gedeelte tussen de en de Emmastraat. De namen Jagerlaan en Emmastraat bestonden toen echter nog niet.
Eeuwenlang was volgens hetzelfde procedé bier gebrouwen maar in de tweede helft van de negentiende eeuw veranderde het productieproces. Dit was een gevolg van de technische ontwikkelingen waardoor er anders en beter bier gebrouwd kon worden. Daardoor was het eigenlijk een gunstig moment om een brouwerij te beginnen omdat er een markt te heroveren viel. Roghair en zijn opvolgers zijn te lang volgens de oude ambachtelijk wijze bier blijven brouwen en hebben daardoor geen blijvend succes geboekt.
Dat men succes kon hebben in de brouwnijverheid, is bewezen door Gerard Adriaan Heineken. Deze kocht in 1863 als 22-jarige jonge man de Amsterdamse bierbrouwerij De Hooiberg. Hij had niet veel verstand van bier brouwen, maar hij wist dat in de brouwnijverheid grote winsten gemaakt konden worden. Brouwerij De Hooiberg had als tweede brouwerij in het land, in 1856 al, een stoommachine aangeschaft. In 1858 hadden vijf brouwerijen een stoommachine en in 1880 waren dat er 65. Bij de start van zijn bedrijf maakte Roghair geen gebruik van stoomkracht. Door het bedrijf werd ook nimmer een stoommachine aangeschaft.
De brouwerij van Heineken schakelde in 1870 over van het produceren van bovengistend bier op ondergistend bier. Hierdoor blijft de kwaliteit en de smaak van het bier langer behouden waardoor de voorkeur van de consument voor deze drank groeide. In de jaren zeventig en tachtig van de negentiende eeuw gingen meer brouwerijen over tot het brouwen van ondergistend bier. Bij die methode van brouwen vindt het gistingsproces plaats bij een temperatuur van 5 tot 10 °C. Dat kan alleen als het bier tijdens het gisten gekoeld wordt ofwel met natuurijs of met behulp van een koelmachine. Heineken kocht in 1872 de eerste koelmachine om niet meer afhankelijk te zijn van natuurijs. Veel kleine brouwers die nog ambachtelijk werkten, waren niet kapitaalkrachtig genoeg om te kunnen investeren in de aanschaf van stoommachines en koelapparatuur. De eigenaren van De Leeuw waren te traditioneel ingesteld en niet bereid of bezaten niet de mogelijkheid tot innovatie. Dat kan met zekerheid gesteld worden, omdat zij nimmer een hinderwetvergunning ontvangen hebben voor het opstellen van een stoommachine of een gas- of elektromotor voor het aandrijven van een koelmachine.
De korenmolenaar Paulus van Ede verkocht op 24 juni 1863 aan Roghair een perceel grond van 14 roeden en ruim 19 ellen (zo’n 200 m2) voor de som van dertienhonderd gulden. Van Ede was eigenaar van de korenmolen De Hoop, die op de hoek van de Voorheuvel en de Jagerlaan heeft gestaan. Het perceel dat hij verkocht, lag naast de molen.
In hetzelfde jaar op 18 juli verleenden Gedeputeerde Staten van Utrecht aan Roghair vergunning voor het oprichten van een bierbrouwerij met een mouterij en een eest (een droogzolder). De vergunning was vereist ingevolge het ‘Besluit, rakende vergunningen ter oprigting van sommige fabrijken en trafijken’ van 31 januari 1824.
De inventaris bestond uit twee koperen ketels, een pomp met loden pijpen, een grote kuip, een grote kuip met een koperen kraan, enkele bierstellingen, een aantal tonnen en verschillend vaatwerk, geschat op een waarde van 541 gulden.
Roghair koos als naam voor zijn gloednieuwe brouwerij het krachtige, “De Leeuw”.
Voor de bierproductie had de brouwer drie grondstoffen nodig: graan, water en kruiden. Gerst werd het meest gebruikt. In de negentiende eeuw gebruikten de kleine brouwers vaak Nederlandse gerst, die van mindere kwaliteit was, naast buitenlandse gerst. Het is niet uitgesloten dat De Leeuw ook binnenlandse gerst gebruikte. Zuiver water behoefde in de vorige eeuw geen probleem te zijn aan de rand van het Zeisterbos.
In de mouterij werd mout bereid, meestal uit gerst, door het graan te weken en te laten kiemen. Vervolgens werd de gekiemde gerst met behulp van warme lucht gedroogd en verhit, ook wel “eesten” genoemd. Dat was niet zonder brandgevaar. In 1898 brak er brand uit in De Leeuw, doordat in een van de verwarmingsbuizen onder de eest een lek zat, waardoor het graan vlam vatte. Een deel van het gebouw brandde daarbij af.
De volgende stap was het malen van het geroosterde mout. In kleine brouwerijen gebruikte men daarvoor een handmolen. In De Leeuw gebeurde het malen waarschijnlijk ook handmatig. Het gemalen mout werd overgebracht naar een kuip met heet water, waarmee het eigenlijke brouwen zijn aanvang nam. Van het beslag dat nu ontstond, werd het vloeibare deel via een onderbak overgepompt naar de bier- of brouwketel. De Leeuw beschikte over twee ketels met een te verwarmen oppervlak van vier vierkante meters.
De gisting vond plaats in speciale kuipen. Het gistingsproces bij De Leeuw zal volgens de bovengistende methode verlopen zijn, die enkele dagen duurde. Men beschikte namelijk niet over de mogelijkheid voor koeling voor het brouwen van ondergistend bier. Om het bier te laten nagisten werd het in vaten gedaan. Na een week kon het verkocht worden. Het bier dat De Leeuw produceerde was vermoedelijk voor de plaatselijke en de regionale markt bestemd.
In een advertentie uit 1889 van Coulier die een drankenhandel dreef in het Haagsche Koffiehuis aan de Montaubanstraat, worden veertien soorten bier aangeboden. Een ervan heet Zeister gerste en een ander Zeister stout. Het mag aangenomen worden dat dit bier geleverd werd door De Leeuw.