Terug naar overzichtTerug naar overzicht
Zilverindustrie in Zeist

Door R.P.M. Rhoen

De geschiedenis van de plaatselijke zilverfabrieken, de blikslagerijen en de tinnegieterijen begint in de 18e eeuw. Hier werkten ambachtslieden die kunst vervaardigden. Deze (edel)metaalbedrijven waren anderhalve eeuw prominent in Zeist aanwezig.

Gerritsen zilversmeden

Meestal laat men de geschiedenis van de zilverindustrie in Zeist in 1904 aanvangen. Er wordt zelfs vermeld dat Zeist geen zilvertraditie zou kennen. Het is waar dat de eerste grote zilverfabriek in 1904 werd opgericht, maar niet wat betreft de zilvertraditie. Die gaat terug tot in de 18e eeuw. In de periode 1748-1773 hoorde een goud- en zilversmederij tot de bedrijven van het Broederhuis. Bekend zijn de zilversmeden S. Vogel 1812-1814, W. van Calker 1814-1821, F.B. Schröter 1821-1827, C.L. Bonisch 1827-1829, C.W. Streck 1829-1833, C.F. Flessing 1833-1852, E. van Calker 1852-1854 en C.E. Lehmann 1854-1861. In een opgave uit 1863 wordt ene E.L. van Calker als eigenaar van een goud- en zilversmederij genoemd.

Broederhuis waar ongehuwde broeders woonden en waarin de werkplaatsen gevestigd waren
Portret J.A.A. Gerritsen (1840 - 1929) oprichter van de zilverfabriek
Zilverfabriek Gerritsen

De stoot tot de ontwikkeling van de Zeister zilverindustrie werd gegeven met de vestiging in 1904 van de N.V. Nederlandsche Fabriek van Gouden en Zilveren Werken voorheen J.A.A. Gerritsen in een fabrieksgebouw aan de Karpervijver. Hier werd zilveren bestek en andere gebruiksvoorwerpen, penningen en sieraden geproduceerd.

Aan de groei van het aantal personeelsleden – 1906 49; 1916 71; 1925 139 – kan men aflezen dat het het bedrijf voor de wind ging. Om financiële redenen werd in 1925 A.E. van Kempen mededirecteur van de naamloze vennootschap. De naam werd toen gewijzigd in N.V. Nederlandsche Fabriek van Gouden en Zilveren Werken Gerritsen en Van Kempen. In 1926 werd aan Gerritsen en Van Kempen het predicaat Koninklijk verleend. In 1931 werd op het voorterrein een nieuw fabrieksgebouw neergezet.

De naoorlogse kostenstijgingen noopten Gerritsen en Van Kempen in 1960 tot een fusie met Van Kempen, Begeer en Vos te Voorschoten, waarbij de naam gewijzigd werd in N.V. Koninklijke Nederlandse Fabrieken van Gouden en Zilveren Werken Van Kempen en Begeer. Van Kempen en Begeer had in 1964 vier fabrieken, waaronder in Zeist. De productieafdeling werd in 1970 overgebracht naar Voorschoten. Diverse administratieve afdelingen bleven nog tot 1984 in Zeist gevestigd. Toen sloot Zeist definitief.

Er is altijd de uiterste zorg besteed aan de ontwerpen. Een van de belangrijkste ontwerpers was Gustav Beran. Hij is in Zeist nog steeds bekend van de vlaggenmast met de kroon op Het Rond.

Gero

Marius Gerritsen verliet in 1909 de door zijn vader J.A.A. Gerritsen opgerichte zilverfabriek om een eigen bedrijf te starten voor de productie van goedkoper alpaca (nieuwzilver) en verzilverd bestek. Aan de Bergweg bouwde hij een nieuwe fabriek en richtte hij de firma M.J. Gerritsen & Co. op.

Met een financieel krachtige medevennoot richtte hij in 1912 de naamloze vennootschap Eerste Nederlandsche Fabriek van Nieuw Zilverwerken voorheen onder de firma M.J. Gerritsen & Co. op. Het aantal werknemers nam snel toe van 23 in 1911 tot 273 in 1921. Daarmee was de Gerofabriek de grootste werkgever van Zeist.

Gero werd in 1917 als merknaam voor alpaca bestekken geregistreerd en Gerofabriek was vanaf 1919 de handelsnaam. Na onenigheid met zijn mededirecteur werd Gerritsen in 1922 gedwongen het bedrijf te verlaten. Vanaf het midden van de jaren twintig groeide de afzetgebieden van Gero en werd het assortiment van producten flink uitgebreid. Naast alpaca (Gero-zilver) werden zij gemaakt van Gero-tin en roestvrij staal (Zilmeta).

Tot 1966 bleef het goed gaan met de Gero, maar daarna daalde de omzet en werd er verlies geleden. In 1973 moest surseance van betaling worden aangevraagd. Ondanks alle pogingen dat te voorkomen, werden de productieafdelingen in Zeist in 1975 gesloten. In 1985 werd de Gero door Van Kempen en Begeer overgenomen. Tijdens haar bestaan nam de Gero vaste ontwerpers in dienst of maakte gebruik van freelance sierkunstenaars, zoals Andries Copier, Jan Eisenloeffel, Rinze Hamstra, Theodorus Hooft, Ib Jensen, Georg Nilsson en Dick Simonis.

Solafabriek aan de Van Reenenweg, circa 1960
Van Gerrowé naar Sola

Na zijn ontslag bij de Gero in 1922 richtte Marius Gerritsen andermaal een nieuwe firma op: Gerrowé. Tot in 1925 vermeldde hij in advertenties dat hij de oprichter en oud-directeur van de Gerofabriek was. Om het vertrouwen van het publiek te winnen schreef hij in een krantenartikel dat het personeel overgekomen was van de Gerofabriek. Maar hij trok geen dure ontwerpers aan en maakte ook geen kostbare reclame. Zijn nieuw bedrijf vestigde hij aan de Van Reenenweg in een bestaand fabrieksgebouw. Hier begon hij weer met de productie van schepwerk van alpaca en verzilverd alpaca. Hierop gaf hij twintig jaar schriftelijk garantie. Tot in 1929 gebruikte hij de merknaam Gerrowé.

Twee jaar daarvoor had hij Sola als merknaam en als fabrieksnaam geïntroduceerd. ‘Sola-silver | behoeft nooit gepoetst | vlekt niet | geen bijsmaak’ (1927). Dat de fabriek goed draaide blijkt daaruit dat hij in 1926 108 mensen in dienst had. In het genoemde jaar richtte hij de N.V. Nederlandsche Metaalwarenfabriek M.J. Gerritsen op.

In de jaren die volgden werd alpaca vervangen door roestvrij staal en het assortiment verzilverde producten werd uitgebreid. Na 1961 deed zich in Nederland een loonexplosie voor, waardoor de Zeister bestekindustrie niet meer in staat was tegen de importproducten uit het Verre Oosten en Midden en Oost Europa te concurreren. Daarom verplaatste Sola de productie van lepels, messen en vorken voor de losse verkoop naar lage lonen landen.

Na 1985 werd de gehele productie in Zeist gestaakt. In 1984 opende Sola een grote verkoophal voor de rechtstreekse verkoop aan particulieren. Wat een succesformule bleek te zijn en heeft hierdoor overleefd.

Het slaan van lepels, circa 1960
Zeister Tin Industrie

Een ander plaatselijk bedrijf was de Zeister Tin Industrie. Dit bedrijf was actief vanaf 1932 tot in 1964. Het werd opgericht door de heren Van Woudenberg en Grisel. Van Woudenberg was ontwerper bij de Gerofabriek. Eerst was het gevestigd op de Emmastraat en in 1935 verplaatst naar de Torenlaan. In 1963 werd het bedrijf verkocht aan de Sola, die op haar beurt het bedrijf aan Daalderop te Tiel verkocht.

Blikwarenwinkel in het Broederhuis, circa 1910
Zeister Tin Atelier

In 1950 richtten de heren Vos en Schraag het Zeister Tin Atelier op. Vos was chef-tingieter bij een bedrijf te Zwolle. Het Zeister Tin Atelier maakte tinnen gebruik- en siervoorwerpen. Begonnen werd aan de Arnhemse Bovenweg en in 1959 verplaatst naar de Oude Arnhemseweg. In 1963 nam Jan Vos, een zoon van de oprichter, het bedrijf over en op zijn beurt verhuisde hij het naar de Jacob Catslaan 13. Ongeveer tien jaar later werd het opgeheven.

Tingieterij K.C. Roelen B.V

Een derde bedrijf Tingieterij K.C. Roelen B.V. werd in 1956 door K.C. Roelen opgericht met het doel fabricage en verkoop van gegoten tin. Roelen had zijn bedrijf eerst op de Voorheuvel en vervolgens op de Emmastraat. In 1968 verhuisde hij zijn bedrijf naar De Bilt. Tussen 1972-1985 werden meerdere bedrijven overgenomen: Tinindustrie Kleinkunst (1972), Hans Klein (1982), C. Kurz & Co. (1984), Sintra (1985) en Holland Pewter van Daalderop (1985). In 1987 werd Tingieterij K.C. Roelen B.V. failliet verklaard. Zijn schoonzoon C.J. Hollander nam het bedrijf over. Onder de naam Kurz Edeltin B.V. vestigde hij zich aan de Johan van Oldenbarneveltlaan te Zeist. Daarnaast waren er nog enkele kleine bedrijfjes, zoals L. van Eck en A. Ruyssenaars.

Blikslagerijen

In 1746 vestigde de Evangelische Broedergemeente zich in Zeist. Voor de ongehuwde broeders werd het Broederhuis aan het Broederplein gebouwd. In het souterrain van het Broederhuis bevonden zich de werkplaatsen, op de benedenverdieping de winkels en op de eerste verdieping en de zolder de woon- en slaapruimten. Bij de ingebruikname in 1749 telde het Broederhuis 101 bewoners. Het Broederhuis vormde het economische hart van de gemeente.

De bewoners waren allemaal ambachtslieden en werkten in de verschillende bedrijven in het Broederhuis. Er waren bedrijven die eigendom waren van het Broederhuis, maar ook particuliere bedrijven die gebruik maakten van ruimten van de gemeente. In de periode 1748-1773 kende de Broedergemeente 52 bedrijven. Het Broederhuis telde gedurende zijn bestaan meer dan dertig bedrijven. Daartoe hoorde onder andere een blikslagerij. De producten werden direct uit de werkplaatsen in het Broederhuis verkocht.

In 1764 besloot men de verkoop te concentreren in een winkel in het Broederhuis. De winkel werd in tien kamers ondergebracht. Zo was er een blikwarenwinkel. In 1833 werd het winkelbedrijf losgekoppeld van de bedrijven en ondergebracht bij de firma C.L. Böhnisch & Co. Deze firma zorgde voortaan voor de verkoop van de waren. In 1913 nam deze firma de blikslagerij in het Broederhuis over, want van alle bedrijven was alleen de blikslagerij overgebleven. Als gevolg van de teruglopende verkoop werd de firma C.L. Böhnisch & Co. in 1923 geliquideerd. In 1927 kwam ook een einde aan de blikslagerij in het Broederhuis.

Het aantal blikslagers in het Broederhuis was nooit zo groot; in 1815 1 en in 1830 3, waarvan een ook koperslager was en een ander blikslagersknecht. In 1843 werkten bij de zes bedrijven in het Broederhuis 16 mannen en in 1863 38. Hoeveel van hen blikslager of –knecht waren, is niet bekend.

Blikslagerij in het Broederhuis, circa 1910