Terug naar overzichtTerug naar overzicht
Veldhuizen van, gemeentebode

Interview en verslag: Cees Baan
Gepubliceerd op Geheugen van Zeist maart 2014

Naam: Jan Johannes van Veldhuizen
Geboortedatum: 13 oktober 1937 te Zeist
Getrouwd op 31 juli 2000 met Maria Catharina van Veldhuizen van Hoewijk van Bergen van der Grijp
Beroep: bode gemeente Zeist (van maart 1970 tot en met heden)
Mooiste ervaring: ‘De dag dat ik ridder werd in de Orde van Oranje Nassau.’

Bode buiten dienst

Jan van Veldhuizen begon op 1 maart 1970 als tweede bode op het stadhuis onder burgemeester Stolk. Daarvoor werkte hij zeventien jaar aan de overkant bij het postkantoor waar hij als ventje van vijftien lentes, begon als telegrambesteller. Dus in totaal is Jan 63 jaar werkzaam op Het Rond en bij de overheid. Hij werkte voor vier burgemeesters (Stolk, Eijsink, Boekhove en Janssen), tientallen wethouders, zag ambtenaren gaan en komen, volgde honderden raadsvergaderingen en als 77-jarige doet hij nog elke werkdag om kwart over zes het licht aan in het stadhuis en zet hij verse koffie voor de vroege vogels.

Jan van Veldhuijzen is officieel bode; bode buiten dienst. Zestien jaar geleden nam hij al afscheid, maar hij kon niet gemist worden. Officieus is hij praatpaal, vraagbaak, luisterend oor, biechtvader, vertrouwenspersoon, wandelende bibliotheek van de gemeente Zeist, een duizendpoot. Een groot man, een warm mens, een man om U tegen te zeggen. Nu nadert het afscheid. Hij gaat al samen met Riet, zijn vrouw, wat vaker weekendjes uit maar stoppen vindt hij moeilijk. Riet is zijn grote liefde, maar hij was toch ook getrouwd met zijn werk, zijn mensen en collega’s.

Waarom solliciteerde u op de baan van bode?
‘Bij de PTT draaide ik, om de week, nachtdienst. Na twaalf jaar vond ik dat niet meer zo aantrekkelijk. Toen kwam er een baan vrij als bode op het gemeentehuis. De cheffin van de typekamer, een vriendin van ons, kwam langs en vroeg: “Jan, is dit niet iets voor jou?” Het leek me wel wat. Bovendien wist ik dat de hoofdbode, meneer Dokter, binnen een jaar met pensioen zou gaan. Tijdens het sollicitatiegesprek vroeg ik, heel brutaal: “Kom ik daar ook voor in aanmerking?” Het antwoord was dat ik dat maar moest waarmaken. Na een jaar moest ik ‘boven’ komen en kreeg ik te horen dat ik de opvolger werd van meneer Dokter. Als extraatje mocht ik naast het stadhuis gaan wonen.’

Wat moest u, op uw eerste werkdag, doen?
‘Ik moest achter de frankeermachine gaan staan. Dat was nieuw voor me. Je moest voor een brief 25 cent intoetsen, maar in mijn onhandigheid had ik daar f 12,50 van gemaakt. Als je een paar honderd brieven verstuurt, loopt dat aardig in de papieren… Dat was geen best begin! Gelukkig konden de oud collega’s van het postkantoor het allemaal oplossen.’

Jan van veldhuizen 1998
Van links naar rechts: Jan van Veldhuizen, Jaap van der Spek, Boele Kooistra
Mensenkennis is een voorwaarde

Kunt u iets vertellen over de karaktereigenschappen waaraan een ervaren bode moet voldoen? Ik denk bijvoorbeeld aan: integriteit, gevoel voor humor, geheimen kunnen bewaren.

‘Je moet open staan voor ieder mens dat binnen komt. Geduld is een heel schone zaak. Mensenkennis is bijna een voorwaarde. Je krijgt met opstandige en boze mensen te maken omdat ze geen huis toegewezen krijgen. Op zulke momenten moet je op de juiste toon een kop koffie aan kunnen bieden en luisterend oor zijn! Ooit had een echtpaar zich met een matras en dekens ’s avonds op het bordes genesteld. Zo wanhopig en ook zo vastbesloten om pas weg te gaan als er een huis voor hen zou komen. Dat zal ik nooit vergeten. Ik heb er niet van wakker gelegen, maar zulke dingen raakten mij wel. In dit vak is het vooral een kwestie van horen, zien en zwijgen. En ik heb veel gehoord en erg veel gezien. Gelukkig heb ik het altijd zo kunnen spelen dat iedereen dacht: ‘Jan hoort bij onze partij.’

En bij welke partij hoort u uiteindelijk?
‘Als ik het zeggen mag… het CDA.’

Als u zo lang in dit vak zit, moet er wel iets heel bijzonders zijn waardoor u het zo lang hebt volgehouden. Wat maakte het ‘bode zijn’ zo boeiend en leuk?
‘Ik houd van dit vak. Het liefst trek ik de hele dag met allerlei mensen, van alle rangen en standen, op. De verscheidenheid is zo boeiend en daar geniet ik van. Begin jaren ‘70 kende ik iedereen van naam en gezicht. Dat is de laatste jaren veranderd. Er zijn niet alleen veel mensen weggegaan, maar er zijn nog veel meer nieuwe bijgekomen. Soms zie ik iemand aankomen en wil ik mijn pasje pakken om de deur open te doen (omdat ik denk dat het een wildvreemde is), maar plotseling heeft hij dan zelf een pasje in zijn handen… ‘

U kende iedereen van naam en gezicht. Noemde u iedereen bij de voornaam?
‘Nee, niet iedereen, alleen de ambtenaren. Ik ga veel met de wethouders om, maar daar zeg ik U tegen. Al zijn ze de helft jonger dan ik: het is U. Ik heb er nog nooit één bij de voornaam genoemd. Hij kan duizend keer zeggen: “Ik ben Koos!” En dan antwoord ik glimlachend: “Meneer, dat is mij bekend.” Ik kan het niet. Ik ben van de oude stempel. Zo ben ik opgevoed. Bij de raadsvergaderingen stond ik altijd klaar met de presentielijst. Meneer Fluitman kwam binnenlopen en ik zei: “Goedemiddag, meneer Fluitman.” Hij keek verbaasd om en zei: “Oh, ik dacht dat je het tegen mijn vader had.” Ik blijf altijd U zeggen tegen deze dames en heren.’

Wat is het grootste verschil, behalve dat men elkaar jij en jou is gaan noemen, in uw werk tussen het eerste jaar en het laatste jaar?
‘Het is niet meer te vergelijken. Inderdaad lijkt het amicaler geworden maar er zijn veel meer verschillen tussen toen en nu. Toen ik kwam, waren er vier bodes. Ieder uur moesten we over alle afdelingen (interne zaken, bevolking, burgerlijke stand, algemene zaken, huisvesting, onderwijs) om poststukken te halen. Je ging naar de buitendienst of je moest naar de keuken voor koffie. Dat is allemaal voorbij. De bode-taken zijn opgeheven. Ik ben nu gastheer. Ik weet nog hoe groot de afstand was tussen burgemeester en bode. Bij meneer Stolk ging ik met schroom naar binnen. Als ik had aangeklopt en hij had “binnen” geroepen, legde ik de stukken op zijn tafel en zei hij met deftige stem: “Recht hartelijk dank van Veldhuizen.” Nu is het “dank je wel, Jan…”

Had je schroom?
‘Meneer Stolk was best streng. Op een dag kwam ik stukken brengen en ineens zei hij: “Volgens mij bent u degene die altijd loopt te fluiten op de gang.” “Dat klopt”, zei ik. Voor de gezelligheid (en omdat ik het naar mijn zin had) deed ik dat eigenlijk ongemerkt. “Dat moet u niet meer doen. Dat stoort me bij mijn arbeid” zei hij toen. Zo ging dat. Ik vertelde dit verhaal op de afdeling en toen zei een van de collega’s: “Oh, dan ga ik fluiten want jij krijgt toch de schuld”.’

Het briefje aan de burgemeester

U heeft diverse burgemeesters meegemaakt. Wie was de meest markante?
‘Stolk was de meest markante. Daarna werd het losser en meer ontspannen. Het gebeurde wel dat er tijdens de raadsvergadering een voetbalwedstrijd werd gespeeld. Als het even kon hield ik de stand bij en dan schreef ik die op een briefje. Vervolgens liep ik langs de collegetafel en gaf dat briefje aan de burgemeester. Aan het eind van de vergadering zei hij: “Ik heb nog één punt. De stand bij Feijenoord – AJAX is 1-1.” Dat kon bij alle burgemeesters, maar dat hoefde ik bij Stolk niet te proberen.’

U houdt ook van voetballen?
‘Zeker, vroeger speelde ik in de achterhoede voor Jonathan. Nog steeds ga ik af en toe kijken. En ik ben voor Feijenoord.’

Heeft u er nooit van gedroomd om ooit burgemeester van Zeist te worden?

‘Dat is toch niks voor mij? Mijn ambitie is altijd geweest om met mensen te praten, naar ze te luisteren en te helpen. Ik heb in mijn vak het allerhoogste bereikt, echt waar. Een burgemeester gaat ook met mensen om. Dat weet ik wel, maar laat mij ‘beneden’ lopen en mensen opvangen. Iets mooiers bestaat niet.’

Jan van Veldhuizen aan het werk in de Raadszaal
Ridder in de Orde van Oranje Nassau

Het hoogtepunt in uw carrière?
‘De Koninklijke onderscheiding: Ridder in de Orde van Oranje Nassau. Ik was gevraagd om bij het uitreiken van de lintjes, kort voor Koninginnedag, boven bij het orgel op mijn cornet het Wilhelmus te spelen. Riet (die in het complot zat) vroeg of ze mee mocht. Natuurlijk, mocht dat. Vervolgens werden één voor één werden de lintjes uitgereikt. En toen was er nog één lintje. Ik hoorde zeggen: “Hij denkt dat ie gekomen is om het Wilhelmus te spelen, maar…” Ik wist niet wat ik hoorde. Ik schrok heel erg. Mijn familie was opeens achter de coulissen vandaan gekomen en ik hield het niet meer droog.’

U hebt zo uw momenten van ontroering.

‘Zeg dat wel. Acht jaar geleden overleed plotseling een collega waar ik 36 jaar mee gewerkt heb. Een man van 57. Hij zei dat hij die avond lekker ging sporten. Om half negen ’s avonds krijg ik een telefoontje van zijn dochter. “Zit je, Jan?” vroeg ze. “Papa is dood.” Dat was een klap. Zo verschrikkelijk. Daar kan ik het weer koud van krijgen.’

U bent bijna 77 jaar en dan zult u wel vaker deze ervaringen hebben meegemaakt. Heeft u een adres of een bron waar u met uw zorg en verdriet terecht kunt? Zodat u toch met een zeker vertrouwen de toekomst tegemoet kunt kijken?

‘Ik ben christen, heilsoldaat en daar put ik veel kracht uit. Als christen heb je, vind ik, de taak om voor je naasten te zorgen. Er is een directe relatie tussen mijn geloof en mijn werk. Ik ben ook muzikant en één keer per maand sta ik in het ziekenhuis te spelen en met kerst staan we op straat. Dat doe ik met overgave, met liefde.’