Interview en verslag: Cees Baan
Gepubliceerd op Geheugen van Zeist november 2013
Cobie de Jong was vroeger als kindermeisje in dienst bij consul van Luxemburg. Hij was getrouwd met mevrouw Labouchère, die zelf opgroeide op Slot Zeist.
Slot Zeist ademt en straalt al honderden jaren stijl en klasse uit. Daar woonden ‘vroeger’ de mensen van adel; graven, gravinnen, rijken en machtigen. Er waren grote sociale en financiële verschillen tussen wat er ‘in’ het Slot gebeurde en wat er zich ‘buiten’ op het Broederplein en Zusterplein van de Hernhutters afspeelde, waar gewoon gewerkt werd.
In het kader van het evenement ‘Vorst en Volk in Zeist’ interviewde Janneke Smitskamp, in de Nassau Odijckzaal van het Slot, mevrouw Cobie De Jong – Van Tellingen (12 maart 1938), weduwe en moeder van zeven kinderen, waarvan er één is overleden. En grootmoeder van negen kleinkinderen. Zij was ooit als hulp in dienst van de consul van Luxemburg, die getrouwd was met mevrouw Labouchère, die zelf als klein meisje opgroeide in het Slot! Later werkte zij onder andere in De Looborch (‘Voor 45 gulden in de maand! Daar hadden ze zomaar ziekenfonds geld ingehouden. Huilend zei ik tegen mijn moeder: “En ik ben niet eens ziek geweest!”’) en als lerares op een lagere school in Meerkerk (waar zij vanuit Zeist ‘gewoon’ op de fiets naartoe ging).
Kunt u iets vertellen over de sociale verhoudingen in uw jeugd?
‘Mijn vader was een eenvoudige woninginrichter. In de jaren ’50 had je in Zeist nog duidelijke rangen en standen. Het werkvolk was anders gekleed dan de hogere klasse van de buitenplaatsen. Nu begrijp je het misschien niet meer, maar gewone mensen accepteerden het dat ze moesten opdraven voor de rijken. Het werkvolk voelde zich ‘minder’ waard, maar daar hoorde je bijna niemand over klagen. Omdat mijn vader ondernemer was, kreeg hij geen kinderbijslag. We hadden het dus niet rijk. En toch kwamen we niets tekort. Op zondagmorgen gingen we met het hele gezin naar De Oosterkerk, waar mijn vader ouderling was. Eens in de maand wandelden we met mijn vader naar het kerkhof. Als kinderen vonden we dat interessant want we keken vooral naar hoe oud mensen geworden waren. Voor mijn vader moet het een grote betekenis hebben gehad. Waarom gingen we er anders elke zondag naartoe? Als we thuis kwamen, kregen we van moeder een kopje thee en een Frou Frou. Ik herinner me dat de sfeer in huis dan heel goed was. Dat bedoel ik met we kwamen niets tekort. Aandacht, warmte, samen dingen doen en een kaakje.
Op vrijdag kwam de kruidenier om de bestelling voor de komende week op te nemen. Mijn moeder schreef de boodschappen zelf in het boekje. Een dag later werd alles bezorgd en dan ging één van de kinderen naar de winkel om bij mijn vader een briefje van 25 gulden te halen.’
U bent, op jonge leeftijd, ook gaan werken?
‘Ik was vijftien. Zat op de MULO in de Frans van de Puttenlaan (die school is er niet meer). Mijn vader had connecties met zowel rijke als arme mensen. Mevrouw Labouchère, die getrouwd was met de consul van Luxemburg, zocht een kindermeisje in de vakanties bij hen thuis op de Utrechtseweg. En dat werd ik! Ik was trots en blij. Maar het was ook eng, want ik at met de familie mee aan tafel. Ik kreeg vorken, messen en lepels, die een vaste plek rond het bord hadden (en thuis was ik dit helemaal niet gewend). Ik wist niet met welke vork ik moest beginnen. Bovendien moest ik op twee kinderen letten, die hun bord netjes leeg moesten eten en verder absoluut hun mond moesten houden. Vreselijk griezelig. Die eerste avond kwam ik huilend van de spanningen en zenuwen thuis. Er stonden Wedgwood borden en schalen op tafel. Bij ons thuis hadden we gewoon email schalen, wit met een blauw randje. Maar met schade en schande heb ik het toch gered. Ik kijk er met plezier op terug, maar het was een andere wereld.’
U had de zorg over twee jonge kinderen…
Er waren twee kinderen, één van zeven jaar en één van twee. Mevrouw wilde dat haar kinderen konden genieten van hun vrije tijd en dat zij zelf niet naar de kinderen hoefde om te kijken. Ik had ook een zusje van zeven en die mocht ik, af en toe, meenemen, want dan konden die twee samen spelen. Mijn zusje heeft de eerste keer helemaal niets gezegd, geen woord. Ze was zo overweldigd door de luxe en het deftige.’
Maakte u ook leuke dingen mee?
‘Op een dag kreeg ik van mevrouw tien gulden om met één van de kinderen naar Ouwehandsdierenpark te gaan. Ik was daar nog nooit geweest. Dus ik was in de wolken. Voor een tientje konden we er met de bus naartoe, kochten we kaartjes en hadden we geld over voor een glaasje fris. Een groot feest.’
Ging er nooit iets mis?
‘Ik moest ook kleren wassen, maar dat had ik nog nooit gedaan. Mijn moeder deed thuis de was. Na de eerste was die ik deed (met de hand en in een grote teil) waren de babykleertjes allemaal gekrompen. Gelukkig reageerde mevrouw erg aardig en mijn moeder heeft uitgelegd hoe ik voortaan babykleertjes moest wassen.’
Werd u wel goed gewaardeerd?
‘Toen de consul 70 jaar werd en een receptie in de Hermitage gaf, kreeg ik een officiële uitnodiging. Daar was ik erg blij mee. Een teken van respect en waardering, maar ik ben niet gegaan. Ik was bang voor al die deftigheid. Er zouden allemaal burgemeesters, consuls, hoge heren en chique dames komen. In dat gezelschap zou ik me nooit thuis voelen. Van huis uit keek ik tegen dat milieu op.’
Was het Slot in de jaren ‘50 ook bewoond?
‘Nee, het Slot was erg verwaarloosd en moest nodig opgeknapt worden. De Duitsers hadden er in de oorlogsjaren gezeten en waren bepaald niet zuinig met de inboedel geweest. Burgemeester Korthals Altes heeft er erg voor geijverd om Het Slot weer in de oude staat te herstellen. Dat heeft jaren geduurd, maar het resultaat was geweldig. Prins Claus heeft het gerestaureerde Slot in oktober 1969 heropend.’
U heeft toch meer Koninklijke bezoeken meegemaakt?
‘In 1961 hebben we Koningin Juliana in Zeist op bezoek gehad. Ik stond toen met mijn zus en de kinderwagen ter hoogte van Figi. Vlak voordat de koningin kwam, gingen er plotseling een paar mensen voor mijn neus staan! We kregen ruzie, want ineens was mijn uitzicht bedorven.’
Nooit meer last gehad van die rangen en standen?
‘Vele jaren later volgde ik een cursus bij een oud leraar Nederlands van het Christelijk Lyceum. Op enig moment kwam er een chique dame, van de oude stempel, op me af en vroeg op een afgemeten toon:”Wat doet u hier? Wie bent u? Wat doet uw man?” Alsof ik er niet bij mocht horen en dat stak me. Pas toen ik had gezegd dat mijn vader raadslid voor de ARP was en dat ik zelf uit het onderwijs kwam, knikte ze minzaam. Zo van: vooruit dan maar… Maar dat was de enige keer. Ik ben gewoon trots op wie ik ben en wat ik gedaan heb. Niets meer en niets minder. Gewoon goed genoeg!’