Terug naar overzichtTerug naar overzicht
Karelse, kapper

Interview en verslag: Dick van de Kamp
Gepubliceerd op Geheugen van Zeist maart 2014

Naam: Ambrosius Jacobus Karelse
Geboren: 17 juni 1933, in het huis hoek Montaubanstraat/Walkartweg
Getrouwd met Alida Jantina van de Kuil
Kinderen: 1 dochter, 2 zoons, 4 kleinkinderen
Beroep: 40 jaar in diverse functies gewerkt bij KPN en parttime beheerder op het landgoed Rijnwijk

Het is woensdag 5 februari 2014, klokslag 10.00 uur bel ik aan bij de familie Karelse. Ze wonen in Odijk, in een appartement vlakbij de Kromme Rijn. De ontvangst is hartelijk, we kennen elkaar van een ontmoeting op de Oude Begraafplaats van Zeist. De koffie pruttelt en we gaan direct aan de slag.

Oprichting kapperszaak

Heeft uw vader de kapperszaak opgericht?
Nee, dat was mijn grootvader. Ze heetten trouwens allebei “Hendricus Gerhardus”. Mijn vader zei altijd” let op die “h” in de naam”. Ik weet niet precies wanneer de zaak is opgericht. Dat moet aan het eind van de 19e eeuw geweest zijn. Ik heb hier 2 oude foto’s.

De ene laat het gebouw zien waar nu nog een kapperszaak is gevestigd. Hier is ooit J.W. Kraal (redactie Bekende Zeister chroniqueur) zijn boekenzaak begonnen in 1904. Dat is op de hoek van de Montaubanstraat en Walkartweg. De andere foto stamt, denk ik, van rond 1897 en geeft het gebouw weer waar mijn grootvader de zaak begonnen is. Dat is schuin aan de overkant. Op de foto staan mijn grootvader en mijn vader, beide in witte kappersjas. Opoe staat bescheiden achter het raam van de voordeur.

Komt uw familie uit Zeist?
Mijn vader komt oorspronkelijk uit de Bilt. Hij is dus wel getogen maar niet geboren in Zeist. Ik heb nog een mooie anekdote over hem: mijn moeder kwam uit Velp en mijn vader ging op de fiets naar haar toe. Het was bitterkoud, zelfs zo koud dat het carbid voor de fietslamp bevroor. Dat probleem heeft hij op een natuurlijke wijze opgelost, als je begrijpt wat ik bedoel. En de volgende dag weer gewoon aan het werk!

Broos en Dick in de kapperszaak
Voorzijde winkel
Kinderen hielpen mee in de zaak

Hoe was het in jullie gezin?
Het was altijd vol en gezellig. Ik was de jongste van 7 en als klein jongetje moest ik natuurlijk wel mijn mond houden. Vaak zaten de 2 bediendes, die bij ons in huis waren ook aan tafel. Ik weet nog goed dat hun rookwaren beneden moesten blijven. Dat was een strenge regel. De kinderen moesten natuurlijk meehelpen in de zaak. Zeker in de oorlog want toen was pa alleen. Mijn broer H.G. Karelse heeft voor de oorlog ook een kapperszaak gehad. Dat was in de Kroost. In de oorlog was hij ondergedoken en na de oorlog werd hij politieman. Dat heb ik gemerkt! Daar had u het zeker naar gemaakt. Enfin, ik was wel een beetje trots op mijn broer. Want er kon geen agent zo mooi het verkeerregelen op Het Rond als hij.

Wat moesten de kinderen zoal doen?
Afschuieren, de jas aangeven, de deur open en dicht doen en “dank u wel” zeggen als men iets in de fooienpot deed. Daar zat overigens een slotje op en alleen vader had het sleuteltje.

Vroeger was scheren eigenlijk de voornaamste bezigheid van een kapper. Knippen (ook wel haarsnijden genoemd) was bijzaak. De klanten kwamen soms elke dag, anderen twee maal in de week. Rijke mensen werden thuis geschoren. Als jongetje van 10 jaar moest ik de mannen inzepen. Ik stond dan op een stoof, anders kon ik er niet bij. Na het inzepen maakte ik de kwast schoon. (In de oorlog moest ik tijdens het schoonmaken van mijn vader een restje zeep in de kwast laten zitten (vanwege schaarste), dat gebruikte hij opnieuw.) Daarna ging mijn vader scheren. Ik zie nog de riem om de messen te slijpen aan de muur hangen. Kappers spreken dan van het aanzetten van het scheermes. Als je geschoren wordt, moet je stil zitten. Dat zeggen kappers ook altijd, want het mes is scherp! Mijn vader haalde voordat hij begon nog even voorzichtig het scherpe mes over de binnenkant van zijn hand.

6 dagen per week geopend

Maakte kappers lange dagen?
We waren 6 dagen per week open van ’s ochtends 07.00 uur tot ’s avonds 20.00 uur. Alleen op maandagochtend was de zaak gesloten. We hadden bijzondere klanten. Zo herinner ik me de huisknecht van de familie Blankenhage van Lommerlust. Hij heette Mees of Meewis, dat weet ik niet meer precies en zeepte zichzelf al vast in. Dan kwam mijn vader hem scheren. De knecht wilde graag de sigarenas uit de zaak meenemen. Die moest mijn vader voor hem bewaren, want daar poetste hij het zilver mee. Na zijn pensionering heeft hij nog een paar centen bijverdiend door met de as uit onze zaak zilver te poetsen bij adellijke families.

Wat betekende de oorlog voor een kapperszaak als die van jullie?
Ik zat tijdens de oorlog op de Lagere School aan de Slotlaan. Vaak waren er geen kolen en dan werden we naar huis gestuurd. Omdat mijn vader de zaak alleen runde moest ik dan meehelpen. In de oorlog werden de prijzen door de Duitse bezetter bepaald. Er werden 3 prijsklassen gehanteerd: kappers aan de Slotlaan mochten 60 cent voor knippen rekenen. Dat was de eerste klasse. De tweede klasse, waar de Montaubanstraat bij was ingedeeld, kende een tarief van 55 cent En de Voorheuvel (derde klasse) mocht 50 cent rekenen. Duitsers waren soms ook klant. Ik herinner me dat een dronken Duitse soldaat in zwart uniform ’s avonds laat binnenkwam en riep;”scheren bitte” of zoiets. Hij verloor zijn evenwicht en greep de hete pijp van de salamanderkachel, die midden in de zaak stond, vast. Een stortvloed van Duitse vloeken kregen we over ons heen. En soms moest vader naar Rhijnauwen, waar soldaten waren gelegerd. Een Duitse sjees kwam hem dan ophalen om de manschappen te knippen.

Scheren en haarsnijden
Behalve kapper was vader ook aanspreker

Leverde de zaak voldoende inkomsten op?
Dat denk ik wel, maar het was niet ongebruikelijk dat een kapper een bijbaan had. Soms was er namelijk tijd over. Mijn opa was in de winter bijvoorbeeld ook poelier. En mijn vader was naast kapper ook aanspreker. Een aanspreker was iemand die de nabestaanden inlichtte en begrafenissen regelde. Hij vertelde mij dat hij eens een grote begrafenis had op Wulperhorst en dat hij de gasten moest roepen om in te stappen in de rijtuigen. Dat moest natuurlijk wel correct gebeuren dus had hij de namen uit het hoofd geleerd. Hij was zelfs de avond van tevoren langs geweest om te horen hoe hij de Franse namen moest uitspreken. Soms moest vader beide functies combineren. Hij moest eens een dode man scheren in een bedstee! Er moest een lampje bij gehouden worden. Als je geschoren wordt moet je stilzitten zeggen kappers altijd. Nou, dat kun je hier wel zeggen.

Wij voelden ons echte middenstanders. Op de markt werd niet gekocht. Dat hoorde niet. Middenstanders uit de Montaubanstraat zoals Mens, Aben, van Lonkhuizen en Meewenberg kwamen zaterdagavond bij ons om zich voor de zondag te laten scheren. Wij moesten als kinderen dan naar het winkeltje van mevrouw Westrenen om flesjes bier te halen. De genoemde heren zaten gezellig te kletsen en te drinken. Alle nieuwtjes werden uitgewisseld. Café Buitenlust was vlakbij, maar middenstanders zaten niet in de kroeg maar wel bij de kapper!