Door R.P.M. Rhoen
Het gebied waar de boerderij De Bunsing ligt, heeft binnen Zeist het meest zijn oorspronkelijk beeld vastgehouden. Het middeleeuwse cultuurlandschap kan men er nog zien. Grote veranderingen zoals elders in Zeist hebben er niet plaatsgevonden. Geen verstedelijking of bebossing. De grootste ingreep in het landschap sinds de middeleeuwen is de aanleg van de spoorlijn van Utrecht naar Arnhem in de jaren 1844-1845 geweest.
Voor de vorming van het landschap in de omgeving van Zeist is – naast de ijstijd van circa 150.000 jaar geleden waardoor de Utrechtse Heuvelrug ontstond – de Rijn heel belangrijk geweest. Door de zich steeds verleggende Rijn ontstonden stroomruggen en kommen. Nadat in 1122 op initiatief van de bisschop van Utrecht bij Wijk bij Duurstede een dam in de Kromme Rijn was gelegd, kon het Kromme Rijngebied aan de voet van de Heuvelrug grootschalig worden ontgonnen. De ontginningen dienden agrarische doeleinden. Elk ontginningsgebied had zijn eigen verkavelingspatroon.
Een van de ontginningen was Stoetwegen. Zij strekte zich uit van Kromme Rijn tot een ten noorden van de Tiendweg gelegen weg. Op de kadastrale kaart van 1832 bestaat die weg nog grotendeels. Hij liep in een rechte lijn van de Odijkerweg tot aan de Blikkenburgerlaan. Het in 1699 genoemde ‘Rijnwijxce dijkje’ wordt waarschijnlijk hiermee bedoeld. Van die weg resteert nu nog een pad tussen de Laan van Rijnwijk en de Bunsinglaan. In dit agrarische gebied stonden enkele grote boerderijen, zoals Stoetwegen, Zomerdijk en De Bunsing.
Naast het ontginningsgebied Stoetwegen bestond ook een gerecht met die naam. Het gerecht Stoetwegen was groter dan het ontginningsgebied. Grosso modo vormden de Odijkerweg, de A12, de Koelaan, de Blikkenburgerlaan en de Driebergseweg de grenzen ervan. Tot middenjaren zestig van de vorige eeuw grensde Stoetwegen aan de Kromme Rijn, vanwaar uit het ook was ontgonnen. Een gerecht is een kleine juridisch-bestuurlijke eenheid en kan gezien worden als de voorloper van een huidige gemeente.
Een gerecht was in bezit van een eigenaar, die heer of vrouwe werden genoemd. Dat was een uitvloeisel van het middeleeuwse leenstelsel. Sinds de 14e eeuw zijn veel namen van heren en vrouwen van Stoetwegen bekend. In 1741 werd de echtgenote van Hendrik Assuerus Wttewaal – die naam spreek je uit als Utewaal – vrouwe van Stoetwegen. Na hun dood bleef het heerlijk recht van Stoetwegen in de familie. Zoals gebruikelijk werd de naam van het gerecht of heerlijkheid achter de geslachtsnaam geplaatst en de familie noemt zich sindsdien ‘Wttewaal van Stoetwegen’. De bekendste telg is het Tweede Kamerlid Jonkvrouwe Mr. Christine Wilhelmina Isabelle (1901-1986), die bekend was als ‘De Freule’.
Stoetwegen komt in 1308 voor het eerst in de stukken voor. Het was in het kerspel Zeist het op een na grootste gerecht. De grootte was 346 hectare. Demografisch gezien was het dun bevolkt. Er stonden in 1759 10 huizen en in 1829 12. Wat betekent dat Stoetwegen ook niet veel inwoners telde. In 1796 telden Stoetwegen en Kattenbroek samen (!) 84 inwoners. Sinds 1811 vormen de vier middeleeuwse gerechten binnen het kerspel Zeist samen met het in 1804 ontstane Austerlitz de gemeente Zeist.
De naam van het voormalige gerecht Stoetwegen werd in de 19e eeuw nog gebruikt voor het aanduiden van een kadastrale sectie – en wel sectie F – en als wijkaanduiding in het bevolkingsregister.
Nu kent men alleen nog de boerderij Stoetwegen aan de Tiendweg met die naam. Want wie weet nu nog dat de Tiendweg vroeger ook wel ‘Stoetweger Thientweg’ of ‘Stoetweg’ werd genoemd en de Bunsinglaan ‘Stoetwegensedijk’? De Tiendweg liep tot 1850 van de Koelaan tot aan de Odijkerweg. In dat jaar werd het gedeelte vanaf de Bunsinglaan tot aan de Odijkerweg door de eigenaar opgebroken. De Bunsinglaan is de andere oude en belangrijke weg.
De Bunsinglaan is genoemd naar de aan deze weg gelegen eeuwenoude hofstede De Bunsing. In 1540 is zij al bekend. Ze was toen eigendom van het vrouwenklooster van Benedictinessen te Oostbroek, dat uitgebreide bezittingen in Stoetwegen had liggen. Bij de hofstede hoorden 36 morgen bouwland en weiland. 36 Morgen is ongeveer 30 hectare. In 1695 werd de hofstede verkocht aan Willem Adriaan I graaf van Nassau, heer van Odijk, Kortgene, Zeist en Driebergen. Zijn kleinzoon verkocht de hofstede met de landerijen in 1745 aan Cornelis Schellinger. Hij op zijn beurt verkocht dit bezit in 1767 aan Marie Agnes gravin von Zinzendorf und Pottendorf, getrouwd met de burggraaf en graaf zu Dohna-Schlodien. Johannes Renatus van Laer werd in 1784 de nieuwe eigenaar en na zijn dood in 1792 zijn zoon Johannes van Laer. Na diens dood kocht Mr. Otto van Romondt in 1818 de hofstede en de daarbij behorende gebouwen en landerijen. Deze bleven tot 1955 in bezit van zijn nazaten, die het verkochten aan de ‘Nederlandsche Organisatie voor toegepast Natuurwetenschappelijk Onderzoek ten behoeve van de Volksgezondheid’ (TNO) in Den Haag.
De Bunsing is meer dan vierhonderd jaar een pachtboerderij geweest. De ons eerst bekende pachter was Herman Huyberts in 1540. De laatste pachtboer was Willem Bos (1912) uit Maartensdijk, die van 1948 tot 1955 op de boerderij zat.
De bouwgeschiedenis is een van verwoesting, brand en sloop. In het Rampjaar 1672 heeft het Franse leger het middeleeuwse boerenhuis verwoest. Enkele jaren daarna werd de boerderij herbouwd. Een beschrijving uit 1745 schetst voor ons een beeld van De Bunsing: ‘een huijs en hofsteede, met berg, schuur en schaapshok en alle het geenen daarinne aardvast en nagelvast is, benevens de bepotinge ende beplatinge, met omtrent drie en dertig mergen zoo bouwland als weijland’. Bij de verkoop in 1784 wordt voor het eerst de naam ‘De Bunsing’ in een akte genoemd. Maar opgemerkt werd toen wel dat het al een oude naam was. Van de 36 morgen bouwland en weiland resteerden in 1818 nog 18 morgen.
De beschrijving in de verkoopcatalogus uit 1818 is wat explicieter. Hierin wordt gesproken over een goede boerenwoning, een bakhuis, een schuur, een varkenshok, twee hooibergen en verschillende houten loodsen. De ongeveer tweehonderd jaar oude boerderij werd in 1873/1874 gesloopt en vond er nieuwbouw plaats. Na vijftig jaar, omstreeks 1925, werd de boerderij ver- en herbouwd. In 1957 werd de boerderij door het Instituut voor Veeteeltkundig Onderzoek (IVO) van TNO grondig vernieuwd. Er werd toen in verband met de nieuwe bestemming een groot stallencomplex neergezet. Op 5 december 1964 brak in het stallencomplex een felle brand uit. De oorzaak van de brand was een gloeilamp die onder het hooi bedolven was. Bij de brand werd de bedrijfsleider door een stier aangevallen. Waarna het dier werd doodgeschoten. Drie proefdieren gingen bij de brand verloren. Al het ander vee, 115 stuks rundvee en 136 varkens, overleefden deze ramp. In het voorjaar van 1966 kon de proefboerderij weer in gebruik worden genomen. Tot haar vertrek naar Lelystad in 1994 was de boerderij in gebruik bij het IVO.
Een citaat uit ‘Kraals’s nieuwe groote gids van Zeist’ uit 1909 geeft weer wat de auteur beleefde toen hij in dat stukje Zeist rondwandelde: ‘de Bunsinglaan, even aantrekkelijk onder ’t hoog opgaand geboomte, voert langs de bekende paardenstallen van Van de Haar en komt voorbij de in de bocht gelegen boerderij “De Bunsing” uit op den U reeds bekende Tiendweg, die daar als grintweg van de boerderij “Zomerdijk” naar de Koelaan loopt. Een heerlijke wandeling is ’t daarheen! De kronkelende grintweg is mooi. Oude knotwilgen over ’t slootwater gebogen en hier en daar een schilderachtige boerenwoning geven er gezelligheid en onder ’t schaduwrijke gebladerte der dubbele rij boomen deert ons geen enkele zonnestraal. ’t Vee en duizenden bloemen kleuren de weiden, die breed zich uitstrekken, met de akkervelden omboord door ’t geboomte der buitenplaatsen. Dáár kijkt ’t witte Blikkenburg levendig uit zijn donkere lijst van groen, en schittert heel ginds Schoonoord, wit stipje aan ’t eind van ’t zonnig groen tapijt. Maar ’t schoonst van al heerscht Wulperhorst. De Tiendweg gaat bij Zomerdijk verder over de spoorbaan, ’t verboden jachtgoed “Rijnwijk” in. Achter Zomerdijk gaat van ouds een weg door vruchtbare akkers naar den Krommen Rijn.’