In de derde ijstijd (150.000 jaar geleden) werd een stuwwal gevormd die wij tegenwoordig de Utrechtse Heuvelrug noemen. De rivier de Rijn, die oorspronkelijk naar het noorden stroomde, werd door de stuwwal afgebogen en creëerde een kleigebied ten zuiden ervan.
Rond het begin van onze jaartelling stroomden nog enkele Rijn-armen door het lage, westelijke deel van het huidige Zeist. Eén ervan liep waarschijnlijk langs de tegenwoordige Dorpsstraten. Deze lag op de grens van zand- en kleigronden. De hoge en droge zandgronden waren geschikt voor bewoning. De lage en veel vruchtbaarder kleigronden waren geschikt voor de uitoefening van landbouw.
De Rijn zonder dijken was in de Middeleeuwen een kronkelende rivier, waarvan de bochten zich nogal verplaatsten. De Zeister loop viel langzaamaan droog en al vanaf de 9e eeuw was op kleine schaal gestart met ontginnen. Zo ontstond er aan de andere kant van de Dorpsstraat een moerasland: broekland. De naam Kattenbroek getuigt daar nog van. Vooral bij hoge waterstanden en in de winter kon water niet afgevoerd worden richting de Kromme Rijn maar werd geloosd op moerasland.
Zeist viel in de Middeleeuwen onder het bisdom Utrecht (het Sticht). De bisschop van Utrecht was hier de landsheer. Bisschop Godebald liet in het jaar 1122 een dam in de Kromme Rijn leggen. Hierdoor was het mogelijk om de waterstanden in de rivier te beheersen en het drassige gebied tussen Wijk bij Duurstede en de stad Utrecht te ontginnen. Ook het ontginnen van moerasland in Zeist werd vanaf nu op grote schaal uitgevoerd. De grond werd geschikt gemaakt voor akkerbouw en weiland. Er waren nauwelijks bossen rond Zeist. Zeist lag aan de grens met aan de ene kant uitgestrekte heidevelden (zand) en aan de andere kant moerasachtig gebied (klei). Deze combinatie van heide en kleigrond maakte Zeist aantrekkelijk voor kleine boerenbedrijfjes.
Zeist kon zich in deze periode mede door de landbouw ontwikkelen tot een klein dorp met een kerk. De Dorpsstraat was mogelijk al in de Middeleeuwen bestraat en naast de kerk stond een herberg, later komt er een tweede bij. De Oude Kerk is in de 12e eeuw een belangrijke kerk en werd gebouwd op een heuvel. De toren van de huidige Oude Kerk stamt nog uit die tijd. Het was het centrum van een parochie waar de mensen uit een wijde omgeving naar de kerk gingen. Waarschijnlijk bestond er al een houten kerkje in Zeist in de 8e eeuw, rond de tijd van Willibrord. Vanuit dit soort kerkjes verspreidde het christendom zich langzaam over de provincie Utrecht.
Het was gewoonte dat nieuwgekozen bisschoppen eigenhandig de kerkklok van de (Oude) Kerk luidden, ten teken, dat zij zo de wereldlijke macht over het Nedersticht aanvaardden. Dit gebruik hing mogelijkerwijs samen met het feit dat Zeist voorheen een regionale dingplaats (een plek waar recht gesproken werd) was. Het geeft aan dat Zeist geen onbelangrijke plek in het bisdom was.
Met het ontginnen van de gronden in het Kromme Rijngebied rond 1122, kwam er veel nieuwe grond bij voor de bisschop. Hij schonk deze gebieden aan kloosters of hij verkocht of leende ze uit aan beschermelingen die in ruil hiervoor de bisschop en de bevolking moesten beschermen in tijden van oorlog. De bisschop behield de jurisdictie en de tienden (belasting) op de grond.
Het middeleeuwse Zeister gebied, waartoe ook Driebergen en Rijsenburg behoorden, bevatte meerdere machtsgebieden op verschillende niveaus. Zo waren er buurschappen, lage gerechten en hoge gerecht. Huis Zeyst en de Oude kerk waren gelegen in het lage gerecht Zeist. Dit gerecht was het grootste gerecht in omvang in dit gebied. De bisschop was heer van Zeist omdat hij de hoge heerlijkheden bezat, maar de lage heerlijkheden in (een deel van) datzelfde gebied konden aan een andere gerechtsheer of gerechtsvrouwe zijn beleend.
De huidige gemeente Zeist wordt gevormd door de voormalige middeleeuwse gerechten Zeist of Zeisteroever, Kroos, Zeisterstraat, Stoetwegen, Kattenbroek, Kokkertshoeve, S. Pieter, Scherpweide, Vierhoeven en (de) Breul of Weerdorp. Daaronder bevonden zich enkele mini-gerechten. Zij hadden elk hun eigen gerechtsheer of gerechtsvrouwe en bestuurders. De gerechtsvergadering bestond hier aanvankelijk uit de meetellende geërfden, later uit een schepenbank.
De hoge rechtsmacht in dit gebied bevond zich in handen van de bisschop-landsheer en diens rechtsopvolgers, te weten Karel V en Philips II en daarna de Staten van Utrecht. In 1677 droegen de Staten de hoge jurisdictie over o.a. Zeist en Driebergen over aan Willem Adriaan van Nassau voor f5.000,-. Willem Adriaan kreeg bij deze transactie ook de lage heerlijkheid Zeist. De lage jurisdictie van de andere gerechten waren reeds aan anderen uitgegeven. Zeist telt in de 17e eeuw ongeveer 347 inwoners.
In de Middeleeuwen heeft de bisschop van Utrecht de wereldlijke macht in het Nedersticht. Hij heeft daarmee een vergelijkbare positie als graaf of hertog: leenheer. De leenheren geven gebieden uit in leen aan leenmannen. Dat betreft niet alleen grond, maar ook zogenaamde heerlijke rechten. Deze rechten zijn zowel bestuurlijk als rechterlijk, er is nog geen scheiding van de 3 machten: wetgeving, rechtspraak en bestuur.
Bij het overdragen van rechten aan een leenman wordt onderscheid gemaakt tussen lage, middelbare en hoge rechtsmacht. Voor het gemak beperken wij ons tot een uitleg van de lage en hoge rechtsmacht.
Belangrijke heerlijke rechten zijn het voeren van de titel “heer van …”, het benoemen van een schout en het innen van bepaalde belastingen. Een schout heeft als belangrijkste taken het voorzitten van rechtszittingen en het innen van belastingen en boetes.
Wat opvalt is dat een heerlijkheid en een ridderhofstad niet een op een aan elkaar verbonden waren. Rijsenburg bijvoorbeeld was een heerlijkheid met een ridderhofstad maar zonder dorp. De heer van Driebergen had zeggenschap over een dorp zonder ridderhofstad. Maar ook vinden we kleine heerlijkheden zonder ridderhofstad of dorp, vooral in de omgeving van Zeist en Bunnik: Zeisteroever, De Breul, Vierhoeven.
Op het nieuwe land dichtbij het huidige oude dorp Zeist verrijzen in de 14e eeuw drie kastelen: Seijst, Blikkenburg en Kersbergen.
Vanaf de zestiende eeuw werd een aantal van de kastelen (woning inclusief bijbehorende gebouwen en grond) binnen de Sticht bestempeld als ridderhofstad. Deze huizen waren vrijgesteld van het betalen van een jaarlijkse belasting, het zogeheten ‘huisgeld’. Om ridderhofstad te worden moest de eigenaar behoren tot de ridderschap, moest het huis een riddermatig uiterlijk hebben (een versterkt huis met gracht en ophaalbrug) én er moest binnen het gebouwencomplex een eigen boerderij aanwezig zijn.
Niet alle kastelen waren ridderhofsteden. Er waren ook landsheerlijke kastelen, versterkte huizen in de vrijheden van steden en in die delen van het Sticht dat zich aan het gezag van de landsheer en de Staten hadden onttrokken.
Vanaf het einde van de zestiende eeuw werd het bezit van een ridderhofstad steeds belangrijker als voorwaarde om te worden toegelaten tot de ridderschap, die als stand een eigen vertegenwoordiging kende in de Staten van Utrecht. Adellijke families kochten ridderhofsteden om zo toegang te krijgen tot de ridderschap.
Kasteel Blikkenburg
Kasteel Blikkenburg is in de 14e eeuw een statig gebouw. Nu is het een in de 19e eeuw gebouwde buitenplaats, vlakbij Slot Zeist.
Kasteel Kersbergen
Ook kasteel Kersbergen was een statig gebouw totdat het midden 19e eeuw grondig werd verbouwd. Een poortje uit 1633 is nog te zien in een tuin aan de Utrechtseweg ter hoogte van de Tesselschadelaan (dit is overigens niet de originele locatie). Op de plek van het kasteel kwam later een buitenplaats die vervolgens in de jaren 1930 plaats moest maken voor een villapark (waar nu het Kersbergenplein ligt).
Huis Zeyst
Van Huis Zeyst, voorloper van het huidige slot, zijn helaas geen tekeningen, documenten of archeologische sporen bekend. Wij weten over de geschiedenis daarvan in dit tijdperk vrijwel niets. Het is onduidelijk wáár het Huis Zeyst precies gestaan heeft. Wat we wel weten is dat in 1536 het Huis erkend werd als ridderhofstad, eigendom van Johanna van Zuilen, weduwe van Gerrit van Cuylenborg, en dat het huis in 1677 werd omschreven als een ruïne, ook al golden de rechten en privileges van de ridderhofstad nog steeds. Er zijn historici die denken dat het huis een synoniem was voor Kersbergen en geen apart huis.
Tijdvak 1 is geschreven door: Emmanuele Mores